Mendelssohns door Bach geïnspireerde oratorium ‘Elias’ wordt gekenmerkt door een zekere onbekommerdheid, die echter op indringende wijze onderbroken wordt door de sopraan-aria ‘Höre, Israel!’ (‘Luister, Israël!’).  Ons laten gezeggen vanuit den hoge past niet zo goed bij het moderne levensgevoel. Maar zit daarin niet ook een moderne zwakte, vraagt Eric Corsius.

Door Eric Corsius

De muziek van de Duitse romanticus Felix Mendelssohn (1809-1847) is als een warm bad. Het lijkt alsof er in zijn wereld geen problemen bestaan en alsof zijn klanken afkomstig zijn uit een wereld waar het altijd lente is. Binnen Mendelssohns oeuvre bestaan hierop weliswaar uitzonderingen. Met name in de kamermuziek is er hier en daar sprake van hartverscheurende ontboezemingen en dramatiek. De algemene indruk van harmonie en lichtvoetigheid overheerst echter. Dit wordt ook wel geweten aan zijn afkomst uit een welgesteld milieu, waarin Felix (de ‘gelukkige’) zich als kind relatief zorgeloos kon ontplooien – al is dat wellicht ook een al te rooskleurige mythe. Pas tegen het einde van zijn jonge leven sloeg het noodlot in alle hevigheid toe, toen zijn zus Fanny overleed. Felix was ontroostbaar, gebroken en ging zijn eigen dood tegemoet.

Troostrijk

Ook Mendelssohns door Bach geïnspireerde oratorium ‘Elias’ wordt gekenmerkt door een zekere onbekommerdheid. Als de heldere, frisse beek Kerit kabbelt de muziek voort. De dramatische momenten waarop de profeet het aan de stok krijgt met het weerspannige volk en het decadente koningshuis, herinneren eerder aan de gespeelde boosheid van een liefhebbende vader, dan aan de heilige woede van Elias en andere profeten. De emotionele contrasten van Bachs passies, Mendelssohns ijkpunten, ontbreken. ‘Elias’ is vooral troostrijk.

Op indringende wijze wordt de stroom van troost echter onderbroken door de sopraan-aria ‘Höre, Israel!’ (‘Luister, Israël!’), waarmee het tweede deel opent. Hier haalt Mendelssohn veel meer uit de kast qua dramatiek. De ernst van de oproep, om ons te openen voor Gods woord, komt volop tot zijn recht. Er klinken weliswaar geen bazuinstoten en de tekst is ingebed in de lyriek van de houtblazers en strijkers. Des te overtuigender is de smeekbede die God via zijn profeet aan ons mensen richt. Pakkender is zij dan de opgeheven vinger waarmee de bas het oratorium opent als hij uitroept: ‘Zo spreekt de heer…’

Gekrenkte minnaar

Dat ik geneigd ben, om die dwingende oproep door de bas met zijn stentorstem minder serieus te nemen dan de smekende sopraanaria, hangt misschien ook samen met ons hedendaags levensgevoel en met een moderne geloofsbeleving waarin God minder een gekwetste potentaat is dan een gekrenkte minnaar. Ook ik ben in dit klimaat opgegroeid. Helemaal kritiekloos wil ik hieraan echter niet voorbij gaan. Dit klimaat getuigt weliswaar van een sympathiek godsbeeld en is een terechte correctie op de verlammende godsbeelden van weleer. Dit heeft echter ook een keerzijde. Het ‘loodrecht van boven’ tot ons gesproken ‘Hoor!’ heeft ook vaak plaatsgemaakt voor een optioneel en zelfs vrijblijvend ‘Zeg, luister eens…’ De vraag is of we op den duur dan nog echt kunnen horen en luisteren.

Gewetensvraag

Als we bijvoorbeeld de bijbel überhaupt nog lezen – want we willen anderen en zeker onszelf niet meer te veel vermoeien met dat ingewikkelde boek – doen we dat eerder vanuit de vraag ‘wat WIJ er (nog) mee kunnen’ en ‘wat zij ONS (nog) te zeggen heeft’, dan vanuit de bereidheid ons af te vragen ‘wat ZIJ ons nu zegt’. Bijbeluitleg is daarmee steeds meer geworden tot een poging om de deur van een vreemd huis te openen met de sleutel van ons eigen huis.  Zou het echter niet zo kunnen zijn, dat wij de huisbewoner moeten vragen naar de passende sleutel? Kortom: is degene die tot ons spreekt, niet ook degene die ons zijn woorden helpt te verstaan? Ook in het menselijk verkeer vragen we toch aan de ander wat zij of hij bedoelt, als we haar of hem in eerste instantie niet begrijpen? We vragen ons dan toch ook niet af, wat ‘wij ermee kunnen’? Toch gaan we vaak op deze absurde manier met de bijbel om. Dat moet wel teleurstellend en vruchteloos aflopen.

Ik luister dan toch nog maar eens goed naar Mendelssohns aria, het liefst gezongen door onze eigen Elly Ameling. En dan snijdt die me door de ziel en laat ik me door haar de alles behalve vrijblijvende gewetensvraag stellen, of ik me echt inlaat met het woord. Om daarna – maar pas daarna - ook woorden van troost te horen.

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.