Hoe voed je je kinderen op? Heb je gefaald als ze jouw christelijke geloofswereld achter zich laten? Leven onze kinderen in een oppervlakkige wereld, zoals in de parabel Flatland? Uiteindelijk, zegt Josha Zwaan, geloof ik niet in een God die ongelovigen uitsluit. “Mijn kinderen hangen geen enkele religie aan, maar geven hun sjaal en muts weg aan een bibberende vreemdeling.” Misschien ben ik te zorgelijk geweest en heb ik mijn eigen angsten op hen overgedragen. Is gebrek aan vertrouwen niet het eigenlijke Platland?

Door Josha Zwaan

Het water in de IJssel staat hoog. Mijn voeten zoeken een weg in het smal geworden stukje uiterwaarde dat nog niet ondergelopen is. De grond onder mijn schoenen is drassig, ik beklim de dijk waar het klinkerpad lonkt. Achter mij hoor ik stemmen. Als ik om kijk zie ik springende figuurtjes die zich door de watervlakte bewegen. Een viertal kinderen zoekt zijn weg door het lage water. Zo nu en dan klinkt er een gil als het water hoger komt dan de rand van hun laarzen. Ik betrap mij erop dat ik bezorgd observeer of ze niet te ver gaan, de ondiepe plas gaat ten slotte vrij plotseling over in de veel diepere en vooral snel stromende rivier. Ik probeer de leeftijd van de kinderen te schatten. Zouden hun ouders weten welke avonturen ze hier beleven?

Leiden en volgen

Nog niet zo lang geleden had ik een gesprek met een vriendin die zichzelf en haar man verweet dat hun kinderen hen niet gevolgd waren in het christelijk geloof. Het gesprek cirkelde om de vraag waar zij gefaald hadden. In haar ogen had haar man de kinderen te veel ruimte gegeven. “Je moet tieners afschermen van kwade invloeden, ze zijn zo makkelijk te beïnvloeden op die leeftijd. Pas als ze volwassen zijn kunnen ze dat aan.”

“Kunnen ouders zorgen dat hun kinderen gaan geloven?” Mijn eigen twijfel daarover ontging haar niet.

Ze reageerde verontwaardigd. “Natuurlijk, bij de doop nemen we die verantwoordelijkheid op ons.”

Hardop vroeg ik mij af of ik om die reden wel mijn twee oudste kinderen heb laten dopen, maar de andere twee niet. “Ik denk dat ik bij nummer drie inmiddels begreep dat mijn weg niet perse die van hen zou zijn.”

Als prille moeder was ook ik heilig overtuigd van de mogelijkheden van opvoeding. Ik zou mijn kinderen opvoeden tot gelovige, sociale en verantwoordelijke volwassenen. Ze zouden geen ruzie maken, geen geweld gebruiken en oog krijgen voor de noden van anderen. In ons huishouden kwamen geen speelgoedgeweren, over gewelddadige spelletjes op de computer sprak ik een veto uit. Ik zou alles anders doen dan mijn ouders, op een paar dierbare elementen na. Het ontging mij volkomen dat het varen van een andere koers dan ik van huis uit meegekregen had al vooruit wees naar de mogelijkheid dat mijn kinderen dat ook zouden doen.

“Ze brachten hun eigen bagage mee. Je kent ze alle vier, dus jij weet hoe verschillend ze zijn. Soms snap ik hun reacties, vaker helemaal niet. Heb jij dat dan niet? Het gevoel dat je kinderen vreemden zijn die je moet leren kennen?”

Ons gesprek meanderde verder over leiden en volgen. Over hoe kinderen een pad belopen waar wij als ouders de wegwijzers niet van zien, maar zij blijkbaar wel. Natuurlijk mogen kinderen hun eigen weg gaan, vonden we allebei. Tot op zekere hoogte. Voor haar lag de grens bij het loslaten van het geloof, voor mij nog steeds bij het gebruiken van geweld. “Maar onze invloed reikt toch niet zo ver dat we alles kunnen voorkomen?”

“Ik heb het toch beloofd.” Onder het vastklampen aan die belofte voelde ik haar verdriet over het feit dat haar beide kinderen haar gezegd hadden niets meer met kerk of religie te hebben. “Leven zonder God,” zei ze zacht. “Dat gaat toch niet?”

“Vind je dan dat ze zonder geloof mindere mensen zijn?”

Ze zweeg.

Ik begreep haar dilemma. Ik geloof niet in een God die de ongelovigen buitensluit of straft. Ik geloof überhaupt niet in een God die dat soort almacht heeft. En toch denk ik dat mijn geloof, hoe wankel ook, een extra dimensie geeft aan mijn leven. Een meerwaarde die ik ook mijn kinderen gun.

Vertrouwen hebben

De spelende kinderen waden steeds meer in de richting van de rivier. Mijn onrust groeit. Ik herken de neiging tot ingrijpen. Ik vind veel eng. Ik heb mijn kinderen vaak belemmerd in hun ondernemingsdrang, hun behoefte aan experiment. Het meest voorzichtige kind werd er alleen maar nog voorzichtiger van. Het meest roekeloze kind zocht buiten mijn blikveld alsnog de ruimte voor zijn avonturen.

“Je moet meer vertrouwen hebben,” zei mijn man.

Daar had hij een punt. Vertrouwen in wat of wie dan ook is niet mijn sterkste kant. Ik begreep mijn vriendin eigenlijk wel. Haar vertrouwen in God was haar houvast. Haar gevoel gefaald te hebben, de beschuldigende vinger waarmee ze naar haar man wees, haar woede; onder dat alles school vooral de zorg dat haar kinderen zonder een God niet veilig zouden zijn.

Ik hoor een plons. Een van de kinderen glijdt onderuit en valt achterover in het water. Het prikkeldraad dat langs het pad gespannen is belemmert mij een sprint in te zetten. Geschater schalt over het water. Drie paar handen trekken het gevallen kind overeind. Lachend en proestend schudt ze haar natte haren. “Koud,” roept ze. Hand in hand waden ze gevieren terug naar de dijk.

Hoe vaak heeft mijn zoon het mij niet gezegd: “Ik red me wel mam.” Ik wilde dat ik het vertrouwen had gehad van de ouders van deze kinderen. Inderdaad, ze redden zich wel. Opeens weet ik wat ik tegen mijn vriendin had moeten zeggen. “Ook al geloven ze niet, God waakt toch over hen.”

Duizenden fragmenten

Vorig jaar bezocht ik de tentoonstelling De kunst van het opvoeden in het Dordrechts museum. Er hingen zalen vol schilderijen die kinderen afbeeldden, alleen, met hun broers en zusters, met hun ouders of hun leraren. Op de meeste doeken leken de kinderen kleine volwassenen, keurig poserend, soms voorwendend te spelen of te lezen. Op sommige schilderijen dragen de kleuters hoedjes met brede zachte randen die de hoofdjes moeten beschermen tegen valpartijen. De wens om kinderen te behoeden voor gevaar is van alle tijden. De gestorven kinderen binnen een gezin kregen in vorige eeuwen steevast een plaats op het familieportret, de bloem in de hand, of het aureool boven het hoofd als merkteken van hun gestorven zijn.

Lopend langs deze vereeuwigde families voelde ik de wens van de ouders om te laten zien hoe trots ze op hun kinderen waren, hoe hun gezin was zoals zij het bedacht hadden. De vele honden die de mensen op de doeken gezelschap houden, symboliseerden de gedachte dat men kinderen net als honden kon trainen tot het gewenste gedrag. Ook vroeger was dat natuurlijk al een illusie. Elke familie had zijn zwarte schaap en trouwen met iemand van een andere afkomst of kerkelijke gezindte zorgde voor grote spanningen.

De chronologie in de schilderijen en foto’s toonde de ontwikkeling in ideeën over opvoeding. De ontdekking van het kind, na het verschijnen van Rousseau’s Emile, had tot gevolg dat kinderen langer kind mochten zijn. De overtuiging dat de gekozen opvoedingsmethode bepaalde hoe het product van die opvoeding eruit zou zien heeft ouders en leerkrachten nooit verlaten.

Tussen de recentere werken hing een kunstwerk van Ruud van Empel (Breda, 1958), op het eerste gezicht een simpele foto. Twee meisjes van een jaar of dertien, niet identiek, maar onmiskenbaar een tweeling staan verstild in een bos. De ene kijkt met een blik vol argwaan in de lens, de ander heeft de ogen neergeslagen en maakt een in zichzelf gekeerde indruk. Mijn ogen gleden langs de vele details. Kleine moedervlekjes op de melkwitte armen, lange nagels aan de duimen, het kinderlijke kraagje op de blauwe jurk van het ene meisje. De ouwelijke plooien in de robijnrode jurk van de ander.

Ik las het bijschrift bij de foto en begreep toen pas wat ik zag. De foto was geen foto. Alles en niets aan dit beeld was echt. Het bestond uit duizenden fragmenten van evenzoveel foto’s. De aan elkaar geplakte beeldfragmentjes vormden een werkelijkheid die niet bestond, nooit bestaan heeft, terwijl elk element op zich wel degelijk gevonden was in de realiteit. De ambivalentie in de beeldtaal van van Empel verwarde me: onze kinderen vormen een nieuwe werkelijkheid, opgebouwd uit de oude, maar de compositie wordt bepaald door hun genen, karakter, het leven, en natuurlijk wat wij toevoegen. Wij boetseren onze kinderen naar ons ideaal en verlangen, plakken stukjes aan elkaar, zien kinderen die eigenlijk niet bestaan.

Ruimte bieden

Jean Jacques Rousseau vertolkt in zijn roman Emile zijn ideeën over hoe we kinderen ruimte kunnen geven zich te ontwikkelen tot mensen die zich vrij voelen hun mogelijkheden te gebruiken en in dienst te stellen van de wereld. Pestalozzi en Steiner borduurden verder op deze gedachte. Je kunt alleen maar worden wie je ten diepste al bent. Opvoeden is in deze benadering niet een sturen en voorbeeldig zijn, maar ruimte bieden aan het kind om te ontdekken wie hij is. Daarmee is niet gezegd dat ouders hun kind niets te bieden hebben. Sterker, het aanbieden van voorbeelden, de rijkdom van het leven tonen, van natuur en cultuur, is voor het kind noodzaak om zijn ontdekkingsreis te kunnen maken. Mijn vriendin heeft dat allemaal gedaan en toch voelt ze zich schuldig. In haar ogen is er maar één juiste weg: die van het christelijk geloof.

Ook ik voel mij thuis in die religie, maar ik ben een eeuwig twijfelende gelovige. Mijn wankelmoedigheid en onduidelijke geloofsopvoeding zie ik terug in het vage besef bij mijn kinderen dat er meer is tussen hemel en aarde dan de zichtbare werkelijkheid, maar ook in hun desinteresse. Geheel volgens de regels van leeftijdsfasen en persoonlijke ontwikkeling zijn ze bezig met leven en niet met geloven. Ik betwijfel of ze meer met geloof bezig geweest zouden zijn als ik ze een duidelijker pad gewezen had.

Leven in Platland

Toch gun ik ze meer dan leven in Platland. De novelle Flatland (1884), waarin E. Abbott een wereld beschrijft waarin slecht twee dimensies bestaan, vertelt het verhaal van wezens, die leven in een plat vlak -een wereld waar alleen lijnen, hoeken en cirkels bestaan-, maar in hun emoties en gedrag precies op mensen lijken. Het wereldbeeld van deze wezens wankelt als er een bolvormig wezen verschijnt, driedimensionaal dus, voor een platlander niet te begrijpen of te duiden omdat hij slechts tweedimensionale termen tot zijn beschikking heeft.

Abbotts novelle wordt door velen gelezen als een populair wetenschappelijk wiskundeboek maar is door anderen geïnterpreteerd als metafoor voor de wereld waarin steeds meer mensen het geloof achter zich begonnen te laten. Onze driedimensionale wereld verwordt tot Platland als we dat wat we niet kunnen zien, of we het nu de vierde dimensie of God noemen, rigoureus ontkennen.

De kinderen van mijn vriendin mochten eigen keuzes maken: vrienden, opleiding, beroep; ze kregen de ruimte om te ontdekken wat ze willen. Maar de keuze om de kerk te verlaten staat voor haar gelijk aan het besluit te gaan leven in Platland.

Mijn kinderen hangen geen enkele religie aan, maar ze kopen de daklozenkrant, geven hun sjaal en muts weg aan een bibberende vreemdeling en geloven in de goedheid van mensen, in de vooruitgang van de medische wetenschap, in de kracht van muziek, in een wereld die weer heel kan worden. Vaak denk ik dat ze meer geloof en vertrouwen hebben dan ik. Toch vrees ik soms een ander Platland. Het gevoel van tekortschieten is mij niet onbekend. Door mijn angst voor ongelukken, ontvoeringen en ziektes heb ik mijn kinderen te veel ingeperkt. Mijn zorg heeft ze ongetwijfeld vaak belemmerd dat te doen wat ze graag wilden. Hoe klein heb ik hun wereld gemaakt en gehouden, vraag ik mij af. Tot nu toe zijn het geen globetrotters, geen backpackers, geen ondernemers geworden. Is mijn angst hun angst geworden? Leef ik zelf misschien te veel in Platland?

Overal gevaar

Ik kijk de kinderen die terug naar de woonwijk slenteren na. Ze laten een modderig spoor achter. Mijn gedachten drijven weg naar wat ik kort geleden over opvoeden in de Verenigde Staten las. Een ouderpaar, woonachtig in een rustige buitenwijk van Washington heeft een berisping van de kinderbescherming gekregen omdat het hun kinderen de paar honderd meter van de bushalte naar huis zelf laat lopen. In de VS spelen kinderen niet meer op straat, bouwen geen hutten in een bos. Als er ondergelopen uiterwaarden zouden zijn, zouden kinderen daar vast niet in mogen spelen. In sommige staten mag een kind onder de veertien jaar nooit alleen thuis gelaten worden. Naar schoolgaan, naar clubjes, naar vrienden, kinderen worden altijd gehaald en gebracht. In de beleving van veel Amerikanen loopt een kind alleen onmiddellijk gevaar. Mijn kinderen hebben zeeën van ruimte en vrijheid gehad, vergeleken met het gemiddelde Amerikaanse kind van nu.

Geloof speelt in de Amerikaanse samenleving een belangrijke rol, een groot deel van de bevolking is aangesloten bij een christelijke gemeenschap. Maar wat betekent dat geloof als je geen enkel mens meer durft te vertrouwen? Als in iedere burger een kinderverkrachter of ontvoerder lijkt te schuilen?

De wind waait door mijn haar en mijn gemoed. De druk van het zelfverwijt in mijn borst neemt af. Ik haal diep adem en stap stevig door. Over vijf minuten ben ik thuis. Mijn dochter van twaalf is ongetwijfeld al een half uur geleden gearriveerd. Teruggefietst van school naar huis. Alleen.

 

[box type="shadow"]

josha zwaanJosha Zwaan (1963) debuteerde in 2010 met de roman Parnassia, die lovend werd ontvangen. In 2013 volgde Zeevonk. Van deze twee titels werden in totaal 85.000 exemplaren verkocht. Dwaallicht (2015)  is haar derde roman. Voor het schrijven van deze roman heeft Josha Zwaan geput uit haar eigen ervaring met depressie en angst en uit haar ervaringen in de hulpverlening aan dak- en thuislozen en verslaafden. Haar boeken zijn uitgegeven bij Ambo-Anthos.

Naast romans schrijft Josha Zwaan ook artikelen en essays voor onder andere Trouw en Volzin.

Meer informatie op: www.joshazwaan.nl. Vannacht (15 sept.) is Josha Zwaan op  Radio 1 van 3 tot 5 te beluisteren in 'Dit is de nacht', over leven met depressies.

covers zwaan

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[/box]

Bron: Volzin

 

 

 

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.