Zijn mensen opzichzelfstaande individuen, gedreven door hebzucht, eigenbelang en individueel gewin? Het neoliberale mensbeeld doet ons dat graag geloven: economie draait om winstmaximalisatie; relaties zijn niet meer dan zakelijke transacties. Maar zit de wereld werkelijk zo in elkaar? Schetsen we zo een waarheidsgetrouw beeld van onszelf als mens? Nee, zegt Thijs Caspers. Economische visies zijn geen in steen gebeitelde waarheden. Het zijn ideologisch geladen opvattingen. Dat schept ruimte voor een andere manier van kijken. Caspers vindt die andere manier in de katholieke sociale leer. Daarin staat niet het individu centraal maar de persoon als relationeel wezen. “Wij hebben elkaar nodig om echt mens te zijn.”
Door Thijs Caspers
In de stad Nijmegen voltrekt zich een ware strijd tussen goed en kwaad. Een anonieme profeet deelt zijn boodschap van liefde met de stad, het liefst in het holst van de nacht. De tekst ‘meer liefde’, tref je daardoor aan op de meest onverwachte plekken: bankjes, elektriciteitshuisjes, gevels en vuilniscontainers. Overal duikt zijn merkteken op. In zijn kielzog, opereert zijn duistere wederhelft die in eenzelfde zwierige handschrift weerstand biedt middels teksten als: ‘meer hebzucht’, ‘meer gramschap’ en ‘meer porno’.
De meningen over het gevecht tussen licht en duisternis lopen sterk uiteen. Sommigen vinden het crimineel dat de stad wordt ondergekalkt. Weer anderen zien er de humor wel van in. Zelf vind ik het getuigen van een frisse wind. Klaarblijkelijk zijn er krachten die niet alles willen reduceren tot slechts een mening, meedeinend op de waan van de dag. Integendeel: deze strijd laat zien dat er iets op het spel staat. Het geeft uitdrukking aan een onbehagen dat volgens mij alles te maken heeft met de hartslag van de tijd.
Verlangen naar ruimte
Want de kreten in graffiti van de liefdevolle profeet laten het verlangen zien naar ruimte. Ruimte om te kunnen ademen, te worden gezien, aan de behoefte iets wezenlijks aan de dag te leggen. De kreten in graffiti van de liefdevolle profeet slaan als mokerslagen barsten in een beeld dat de mens reduceert en beperkt. Tot wat? Dat is misschien het best af te leiden uit de reacties van zijn duistere wederhelft.
De oproepen tot ‘meer hebzucht’, ‘meer gramschap’ en ‘meer porno’, sluiten aan bij een mensbeeld dat wij vandaag de dag vooral associëren met de negatieve uitwassen van doorgeschoten marktwerking. Monumentaal verwoord door Gordon Gekko in Oliver Stones film Wall Street (1987): “Greed is good”. Zowel de quote als het fictieve karakter uit de film verwierven een cultstatus in de financiële wereld. En al klinkt er de nodige zelfspot in door, tegelijkertijd schetst het kernachtig de lijnen van een competitief mensbeeld: de mens als economisch dier, gedreven door eigenbelang en consumptie.
De economische crisis die aan het licht kwam met de kredietcrisis van de huizenmarkt in de VS in de zomer van 2007, heeft duidelijk gemaakt dat er serieuze vraagtekens te plaatsen zijn bij het huidige economisch bestel en het zorgvuldig gecultiveerde beeld van de mens als homo economicus. Een vruchtbaar alternatief is te vinden in een mensbeeld met meer oog voor onze onderlinge relaties. De traditie van het katholiek sociaal denken biedt zo’n andere visie. Het katholiek sociaal denken is dan ook uiterst actueel.
Faustiaans contract
In hun boek Hoeveel is genoeg spreken Robert en Edward Skidelsky over het Faustiaanse contract dat de westerse wereld voorspoed heeft gebracht. Zoals Goethes Faust zijn ziel verkocht aan de duivel in ruil voor een leven vol maakbaar genot, zo heeft de westerse wereld zijn deugden (tijdelijk) ingewisseld om materiële dromen te kunnen verwezenlijken. Want zoals arts, schrijver en filosoof Bernard Mandeville (1670-1733) stelde, is het onmogelijk te kiezen voor rijkdom én deugdzaamheid. Wij dienen een keuze te maken tussen rijkdom en ondeugd, dan wel armoede en deugd.[1]
De keus om het goede willens en wetens te laten ontlokte de Engelse econoom John Maynard Keynes (1883-1946) de uitspraak: “Nog minstens honderd jaar, moeten we iedereen, ook onszelf, wijsmaken dat het goede slecht is, en het slechte goed, want het slechte kunnen we nuttig inzetten en het goede niet.”[2]
Met deze uitspraak toont Keynes zich bewust van het ideologische gehalte dat het mensbeeld van de moderniteit aankleeft. We moeten ons – om een paar gevleugelde uitspraken te gebruiken – nog even wijsmaken dat ‘de mens voor de mens een wolf is’, en dat het gaat om the survival of the fittest. Allemaal omwille van een hoger te bereiken goed, waarbij wij allen – zo is de gedachte – in welvaart zullen leven. Maar bijt, zo zou ik willen stellen, een dergelijke zienswijze zichzelf niet in de staart? Want hoe kan een toestand van individueel gewin, hebzucht en eigenbelang, leiden naar een stadium van tevredenheid en een gedeeld gevoel van welzijn?
De ontsporing van ons eigenbelang, resulterend in een wereldwijde economische crisis, heeft pijnlijk zichtbaar gemaakt dat de omkering van deugden en ondeugden niet langer houdbaar is. En onbedoeld komt de profetie van Keynes uit, zij het op een andere manier dan gedacht. Niet door het bereiken van een mondiale welvaart voor iedereen, maar door de serieuze deuken die de neoliberale ideologie heeft opgelopen en ons ruw wakker schudden uit een mooie droom. De denkers waardoor we ons in slaap hebben laten sussen, kunnen echter ook de opmaat vormen voor nieuw perspectief. Een goed startpunt vormt de vaandeldrager die zo gretig door het economisme naar voren wordt geschoven: Adam Smith (1723-1790).
Onzichtbare hand
Noem de naam ‘Adam Smith’ en het eerste wat mensen te binnen schiet is doorgaans de ‘onzichtbare hand’. Het beeld van deze onzichtbare hand komt uit Smiths An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (1776). Smith stelt in dit werk dat mensen van nature hun eigen situatie willen verbeteren. Zij worden hiertoe aangezet door een onzichtbare hand die het eigenbelang van eenieder stimuleert. Het is de sterke fixatie op ons eigenbelang, die het beeld van de hand heeft losgeweekt van de bredere context waarin Smiths werk staat.
Want anders dan nu vaak verondersteld, sprak Smith bijvoorbeeld niet over groei (het toverwoord van onze tijd), maar over een ‘verbetering’ van de levensstandaard van mensen. Daarmee doelde hij naast de materiële óók op de ethische dimensie. Aandacht voor de ethische kant van het bestaan vinden we ook in zijn andere grote werk: The Theory of Moral Sentiments (1759). In dit werk ‘komt het economisch verkeer in beeld als gestalte van onderlinge zorg en blijken arbeid en handel manieren te zijn waarin mensen in de moderne samenleving invulling geven aan hun verantwoordelijkheid voor elkaar.’[3] Wel degelijk toont Smith zich dus bewust van de morele dimensie die schuilgaat in het economisch verkeer.
Ideologisch geladen
Om verschillende redenen is het aanstippen van deze morele dimensie van belang. Ten eerste laat het zien dat economie veel meer is dan zakelijke transacties tussen mensen. Eerder is economie – zoals de Tsjechische econoom Tomáš Sedlácek stelt – cultuur die mede tot doel heeft het leven goed te maken.[4] Hiermee breekt Sedlácek met de kortzichtige maar wijdverbreide opvatting dat economie slechts draait om winstmaximalisatie. Ten tweede laat Sedlácek in zijn boek Economics of Good and Evil: The Quest for Economic Meaning from Gilgamesh to Wall Street (2013) zien dat economie een sterk ideologische dimensie heeft. Hij stelt dat economie – anders dan de economen ons willen doen laten geloven – veel meer draait om ideologisch geladen denkbeelden dan om zogenaamde harde cijfers. Heel simpel gesteld: de onzichtbare hand is nog nooit door een levende ziel waargenomen. Het idee van de hand is zo bezien geen hard empirisch feit maar een ideologische aanname die berust op een geloofsact.
Sedlácek laat helder zien dat de fundamenten van economie altijd ideologisch geladen zijn. Maar is dit een probleem? Geenszins, het laat zien dat de neoliberale uitgangspunten die ten grondslag liggen aan bijvoorbeeld de economische crisis geen onwrikbare natuurwetenschappelijke wetten zijn maar opvattingen. Zij staan dus niet in steen gebeiteld en zijn – zo laat de economische crisis wel zien – voor verbetering vatbaar. Precies deze constatering schept ruimte voor een andere manier van kijken.
Eigen succes
Maar welke vruchtbare perspectieven kunnen ons helpen in het doorbreken van de impasse waar wij door de crisis in zijn beland? Om hier zicht op te krijgen wil ik stilstaan bij hét buzz word van onze tijd: individualisme. Bewust en onbewust staan wij bloot aan een continue stroom van impulsen die ons bevestigt in het gegeven dat wij individuen zijn. Dit buzz word past naadloos in de neoliberale visie waarbinnen wij allen verantwoordelijk zijn voor ons eigen succes. Het is aan ieder van ons zich te onderscheiden (wees vernieuwend, innovatief, origineel) en van daaruit te slagen binnen ieder domein van het leven.
Verder doordenkend in het spoor van Sedlácek, zou ik willen spreken van een ‘cultus van en rondom het individu’. Onze levens zijn op alle niveaus ingericht als een vorm van eredienst, waarbij wijzelf het stralende middelpunt vormen. Er is sprake van een continue aanbidding en bevestiging van het eigen ego, waarbij talenten en vermogens worden geëerd en op een voetstuk staan. Zij vormen de sleutels tot persoonlijke zelfverwezenlijking. In meer en mindere mate zijn wij collectief in deze cultus gaan geloven. Bewust en onbewust bevestigen wij haar, in wat wij onszelf en elkaar voorspiegelen, in de continue stroom aan reclames, door onze kijk op geld, etc.
Afhankelijkheidsrelaties
Anders dan Keynes pleit ik er niet voor onszelf wijs te maken dat het goede slecht is en het slechte goed. Eerder lijkt het me van belang te onderzoeken of de door ons gecreëerde cultus wel rijmt met hoe wij leven.
Laten wij eens kijken naar zoiets universeels als onze eigen levensloop. Contrasterend met gangbare opvattingen zou ik willen zeggen dat onze levens niet worden gedragen door maakbaarheid maar door gratuïteit: door wat wij ontvangen van anderen. Reeds vanaf onze geboorte zijn wij ingebed in een cultuur en in een taal die we krijgen aangereikt en die ons helpt onszelf te verstaan en begrijpen. Daarnaast ontvangen wij doorgaans van onze ouders, warmte, veiligheid, voeding en zorg. Allemaal essentiële elementen om op een goede manier tot bloei te kunnen komen. Als wij ouder worden, dan komt deze afhankelijkheid ook weer duidelijker naar voren. We vallen in deze laatste levensfase terug op de mensen om ons heen en de instanties die wij daar maatschappelijk voor hebben ingericht.
Je kunt dus zeggen dat ons leven wordt gekenmerkt door afhankelijkheidsrelaties. Eerst ontvangen wij zorg, zodat wij bij het bereiken van een zekere zelfstandigheid ook voor anderen kunnen zorgen. In onze nadagen vertrouwen we ons vervolgens weer toe aan anderen.
Onverwachts actueel
Het hierboven geschetste relationele persoonsbegrip is krachtig terug te vinden in het katholiek sociaal denken. Dit persoonsbegrip is onverwachts actueel en kan ons een dienst bewijzen in het hervinden van een zeker evenwicht tussen onszelf en onze medemens. Niet door uniciteit en eigenheid af te keuren, maar door te benadrukken dat die eigenheid alleen maar tot bloei kan komen in het licht van de ander. Als relationele wezens hebben wij elkaar nodig om écht mens te zijn.
De ongewone actualiteit van dit denken heeft deels van doen met de oorsprong van het katholiek sociaal denken. Haar symbolisch startpunt, de encycliek (=rondzendbrief) Rerum novarum (1891) van paus Leo XIII (1810-1903), spreekt zich uit tegen de steeds groter wordende kloof tussen arm en rijk en tussen arbeid en kapitaal. Economische kwesties die op een bepaalde manier nog steeds actueel zijn. Zo was paus Leo zich scherp bewust van de grote gevaren die dreigen als de mens door allerlei economische invloeden niet langer centrum is van het bestaan, maar verwordt tot een middel in een productieketen. Excessen liggen in dit laatste geval al snel op de loer. Schrijnende voorbeelden vinden we in onze eigen tijd te over in de oost-Aziatische kledingindustrie.
‘Verdinging’
Met de verschuiving van een industriële samenleving naar een maatschappij met een sterk ontwikkelde dienstensector, zijn de door Leo XIII aan de kaak gestelde mechanismen grotendeels ondergronds gegaan in de eigen samenleving. Maar onmiskenbaar lekt het ongenoegen over de ‘verdinging’ van mensen door de kieren van ons bestaan. Heel treffend is dit terug te zien in de zorgsector (bijvoorbeeld de thuiszorg), waar alle zorg voor mensen is teruggebracht tot klokjestijd. Het leveren van kwaliteit valt samen met het vervullen van je taken binnen de daarvoor vooraf vastgestelde tijd: voor het aantrekken van steunkousen tien minuten, voor het uittrekken daarvan zeven minuten, een warme maaltijd vijftien minuten, etc. Binnen een dergelijk model zijn mensen een last (“mijn hemel, hoe blijft de zorg betaalbaar met die vergrijzing!”), en verworden tot een hoofdpijndossier op de landelijke balans.
Krachtig serum
Het katholiek sociaal denken is – zo zou ik willen stellen – een krachtig serum tegen deze ‘verdinging’ van de mens en een probaat middel tegen een doorgeschoten vorm van individualisme. Ze reikt een aantal sprekende perspectieven aan. Niet van buitenaf, maar door ons anders te laten kijken naar wat wij reeds doen en wat wij van waarde vinden in onze onderlinge omgang. Daarbij zijn de bouwstenen van menselijke waardigheid, solidariteit, subsidiariteit en het bonum commune van groot belang. Wat wordt daarmee bedoeld?
Het katholiek sociaal denken onderstreept dat wij geen individuen zijn maar personen die altijd in relatie staan tot elkaar. De menselijke waardigheid vormt een belangrijke ondergrond, die wij geroepen zijn ten alle tijde te respecteren. Dit maakt dat wij het onaantastbare recht hebben op een menswaardige manier behandeld te worden door anderen. Tegelijkertijd zijn wij echter geroepen, ja is het zelfs onze plicht, om de rechten van de ander te eerbiedigen al ging het om onszelf (‘heb uw naaste lief als uzelf’, Matteüs 22,39). Op deze wijze staat onze menselijke waardigheid nooit los van onderlinge solidariteit. Bloei is slechts mogelijk door middel van een solidair weefsel van persoonlijke relaties.
De juiste ordening voor een goede samenleving en het juiste midden tussen persoonlijke verantwoordelijkheid en onderlinge zorg worden geborgd door het subsidiariteitsbeginsel. Dit ordeningsbeginsel bewaart het inzicht dat verantwoordelijkheid zo laag mogelijk dient te liggen. Anders gezegd: dat wat mensen zelf kunnen, moeten zij zelf doen. Op die manier komen ieders talenten en vermogens het beste tot zijn recht. Bij wat mensen evenwel niet kunnen, moeten ze worden geholpen door anderen, beginnend bij het dichtstbijzijnde niveau boven hem of haar (het gezin, de straat, de buurt, etc.). Op deze wijze vormt zich de goede samenleving als een weefsel waarin wij allen een plaats hebben. De goede gemeenschap (het bonum commune) is zo bezien gericht op insluiting en niet op de uitsluiting van mensen. Een samenleving waarin mensen verloren lopen voldoet gewoonweg niet, en doet een appel op eenieder de samenleving ten goede te veranderen.
Bezielde stilte
Terug naar de profeten in Nijmegen. De oproep tot ‘meer liefde’, is een bezielde stille aanklacht die fluistert met zachte stem. Ze spreekt de toevallige passant toe vanaf vuilcontainers en elektriciteitshuisjes en nodigt ons uit anders naar onze levens te kijken. In de woorden ‘meer liefde’ klinken vragen door als: ‘wie ben ik?’, ‘welke plaats heeft de ander in mijn leven?’ en ‘wat vind ik echt belangrijk?’ Vragen als mosterdzaadjes van waaruit de hoop onstuitbaar groeit.
[box type="shadow" ]
[1] R. Skidelsky, E. Skidelsky, Hoeveel is genoeg, Amsterdam 2013, 73.
[2] Skidelsky, Hoeveel is genoeg, 65.
[3] Erik Borgman / Thijs Caspers, Economie en het goede leven, Christen Democratische Verkenningen, 2013, 109.
[4] Borgman, Caspers, Economie.
◊Thijs Caspers (33) is theoloog en lekendominicaan. Hij is werkzaam als beleids- en identiteitsmedewerker bij het VKMO/katholiek netwerk. Hij is auteur van het boek "Proeve van goed samenleven. Inleiding in het katholieke sociaal denken", Adveniat (2012), 127 blz., € 19,95.
Dit artikel verscheen eerder in Tijdschrift voor geestelijk leven, 2014/2.
[/box]