Dit artikel is onderdeel van de publicatie Mijn onopgeefbare verbondenheid door pastor Bram Grandia. De publicatie is als PDF te downloaden via de webwinkel van Volzin en is geoptimaliseerd voor tablet en desktop computers. De helft van de opbrengsten uit de verkoop wordt overgemaakt naar vredesorganisatie The Tent of Nations, een initiatief van de Palestijns-christelijke familie Nassar dat hiermee nieuwe olijfbomen plant op de plaatsen waar deze vernietigd zijn en waar Grandia vanuit Nederland verbonden mee is.

In de tachtiger jaren ben ik als predikant in Amsterdam vooral bezig met vluchtelingen. De Keizersgrachtkerk is in die jaren actief betrokken bij de problematiek rond vluchtelingen. Israël en Palestina raken voor mij wat uit beeld. Dat verandert rond 1991. Via een studentenpredikant voor buitenlandse studenten kom ik in contact met een jonge Palestijn uit Gaza. Hij heet Mohammed en wil christen worden. Ik voer een aantal gesprekken met hem. Hij doet belijdenis en wordt gedoopt in onze kerk. Hij is voor een lange stage in Nederland en hij beseft dat hij door christen te worden een stap uit zijn familie zal zetten. Daar hebben we het over, maar hij wil zelf. Dit speelt tijdens kerst in 1991.

Studiereis naar Israël

In januari 1992 ga ik met een studiereis van de Stichting Come (communicatie Middle East) naar Israël onder leiding van de theoloog Douwe van der Sluis. De reis heeft als thema 'Divine Law and human rights'. We hebben een druk studieprogramma. De reis vindt plaats in een politiek gespannen situatie. Er zijn net 400 Palestijnen gedeporteerd en verbannen. Rabbijnen vertellen ons op een boeiende manier over de wijze waarop vanuit een lange rij van overlevering en interpretatielijnen ook politieke lijnen naar vandaag getrokken worden. Een rabbi legt ons aan de hand van een tekst van de grote joodse denker Maimonides uit dat deportatie zonder proces een misdaad is.

Maimonides

De rabbi leest ons een tekst voor die een aantal rabbijnen onder zijn leiding naar de regering hebben gestuurd. Even is hij leraar af – of misschien is hij het dan wél juist – wanneer hij ons vertelt hoe dit alles doorwerkt tot in de gezinnen. “Mijn zoon is veiligheidsofficier, hij moet er voor zorgen dat u vanmiddag veilig in Bethlehem kunt rondlopen. Mijn zoon noemt me een astronaut. 'Pa, je ziet niet wat er op straat gebeurt'.” Het verdriet is in zijn ogen te lezen. Gerechtigheid en veiligheid, hoe combineer je het? Veiligheid door gerechtigheid? Het lijkt een te mooie kreet in dit verdeelde land. Na de studie bezoeken we de universiteit van Bethlehem en lopen we door het Aida vluchtelingenkamp. Overal kinderen die met ons meelopen en op de foto willen.  

Een klok met een gat erin

Een vrouw die achter een gordijntje naar ons kijkt vraagt enkele vrouwen uit onze groep om naar binnen te komen. De jongen die ons in het vluchtelingenkamp rondleidt, laat ons zijn huis zien, een van de grotere huizen in het kamp. Ik blijf buiten staan en zie door een kier een paar oudere mannen op matjes. Ze wenken, kom even binnen. Een van hen is de vader van onze gids. Een kale kamer met een paar oudere mannen op matjes en een klok met een gat erin aan de muur.

We krijgen koffie, schaaltjes met stukjes sinaasappel worden aangedragen. Dan komen de verhalen los, over de intifada, over een zoon die voor vier jaar in de gevangenis zit, over een andere zoon die er net uit is. De jongens staan in de kamer, ze zien er strijdbaar uit. Onze gids wil als sociaal werker in het kamp werken bij de UNWRA - de hulporganisatie van de VN voor Palestijnse vluchtelingen. Zijn vader vertelt ons verontwaardigd hoe Israëlische militairen zijn huis zijn binnengedrongen, zijn bril kapot hebben geslagen en de klok hebben beschadigd. Ik luister en verlaat het kamp met de vraag: hoe zal dit land ooit vrede kennen?

Gerechtigheid en veiligheid, hoe combineer je het? Veiligheid door gerechtigheid? Het lijkt een te mooie kreet in dit verdeelde land

bram Grandia

We gaan in hoog tempo van de ene naar de andere plek. In een kibboets vieren we het begin van de sjabbat. Wat een vreugde. Een paar Arabische Israëliërs, zo noemen deze mannen zich liever dan 'Palestijnen', komen ons die avond vertellen hoe goed ze het hebben onder de Likoedregering. Ik kijk naar hen alsof ze van een andere planeet komen. We bezoeken in Haifa een synagoge waar een gevoel van spanning merkbaar is. Er staat een vouw klaar om voor te lezen uit de Torah. Enkele mannen staan vlak bij haar om haar te assisteren. Ze schudt hen letterlijk van zich af. Dit is de eerste keer dat een vrouw voorleest uit de Torah in deze synagoge. Wat een ervaring. De rabbijn vraagt ons aan het einde van de viering te protesteren bij onze regering tegen de veroordeling van de deportatie van de 400 Palestijnen. Zo worden we heen en weer geslingerd op deze reis.

Dat gaat maar door. Op zondag bezoeken we een anglicaanse kerkdienst in Haifa. Het is een Arabisch sprekende gemeente. De voorganger heet ons welkom in het Engels en hij doet er alles aan om de dienst voor ons begrijpelijk te maken. Hij roept ons toe: “Jullie christenen uit het westen zijn vooral geïnteresseerd in de Joden, maar niet in ons. Wat weten jullie eigenlijk van ons?” In mijn hoofd begin het te draaien. Ik hoor hem, zie de beelden uit het vluchtelingenkamp in Jeruzalem, zie mezelf een paar dagen terug in Jad Wasjem, het gedenkteken voor de holocaust.

Children's Memorial
Children's Memorial in het Internationaal Holocaust Museum in Jeruzalem© Yad Vashem

Ik loop daar het Children Memorial in, zie de foto’s van anderhalf miljoen vermoorde kinderen, loop het duister in, een smalle gang met om me heen lichtjes, duizenden lichtjes in het absolute duister. Ik moet een weg zien te vinden door deze nacht, waarin de lichtjes de anderhalf miljoen vermoorde kinderen vertegenwoordigen. Ik voel me wegzinken in deze duisternis, vallen. Ik ben weer buiten, verdwaasd en verward. Ik wist het allemaal wel. Ik had het gelezen, gehoord en gezien, maar dit, dit gooit je er middenin. Buiten is er een vriend, stil en verward. We vinden elkaar goddank. Ik hoef niets meer te zien, probeer het, maar het lukt niet. Dit beeld blijft me de hele reis bij. Al die beelden draaien als in een caleidoscoop in mijn hoofd.

Welcome to Gaza

We hebben twee vrije dagen. Ik heb Mohammed uit Amsterdam beloofd zijn ouders te bezoeken. Ik mag niets zeggen over het feit dat hij christen geworden is. Ik zoek contact met een vriend van Mohammed: "Het is geen pretje om naar Gaza te komen", zegt hij. "Ik moet het je zeggen."  "Ik weet het," zeg ik, "we komen ook niet voor ons plezier." We vertrekken met zijn drieën vroeg uit Jeruzalem met een taxi en rijden Gaza binnen.

Welcome to Gaza staat op een bord. De vriend van Mohammed haalt ons op en brengt ons naar Mohammeds ouders. Er is iets misgegaan in de communicatie. Alleen Mohammeds vader is thuis. Ík vertel hem over zijn zoon. Het doet hem goed. Een zoon ver weg, dat doet pijn. We willen wat rondlopen in Gaza. "Te onveilig," zegt hij, "ze kunnen denken dat jullie joden zijn." We wachten vergeefs op een taxi. Dan komt de broer van Mohammed thuis en hij vraagt ons op boze toon: “Willen jullie het 'Beachcamp' zien?” Het is een groot vluchtelingenkamp.

Hij rijdt ons meer dan een uur rond door eindeloze vluchtelingenkampen. Hij spreekt nauwelijks tegen ons. Overal spelende kinderen, overal huisvuil. Overal uitkijktorens met Israëlische soldaten en tieners of nog jonger die met katapulten stenen schieten naar de soldaten in de wachttorens. Wie is nu David en wie is nu Goliath? Op de terugweg zitten we stil en verslagen naast elkaar. Jad Wasjem en Gaza, ze spoken tegelijkertijd door mijn hoofd, foto’s van vermoorde kinderen en spelende kinderen die wellicht vermoord zullen worden. We komen thuis in ons hotel in Oost-Jeruzalem. De televisie staat aan. Een meisje van 11 is vanmiddag doodgeschoten in Gaza, zegt de verslaggever. Wat een verschrikking, wat een spaning. We waren getuige van die anderhalf miljoen mensen op een gebied zo groot als Texel.

Terug in Amsterdam schrijf ik een deel van dit verhaal in een korte column in het kerkblad. Een paar dagen later wordt er aangebeld. Er staan twee mensen voor de deur. Een Joods echtpaar uit Israël. Ze hebben de kampen overleefd en willen met mij praten over mijn column. Ze vertellen over hun kampervaringen, ze vertellen over het antisemitisme van de Palestijnen. Na anderhalf uur vraag ik ze om te gaan. Het is te veel. Zelfs het op papier van zetten van mijn impressie was in hun ogen een antisemitische uiting. Dat hoefde ik niet over mijn kant te laten gaan. De studiereis voelde als een achtbaan, heen en weer geslingerd, alle vanzelfsprekendheden door elkaar geschud. Hoe heilzaam. Zo anders dan die eerste reizen, en zo verwarrend.

Lees ook