Dat ik als jongeling enkele maanden in Israël vertoefde, was zeker ook uit sympathie voor de jonge staat. Het was eind jaren zeventig en het leek me duidelijk dat Israël omgeven was door boosaardige, vijandige buren die het land geen veilig bestaan gunden. Ik geloofde dat Israël Gods volk was en dat de haat waarmee het bejegend werd vooral door afgunst was ingegeven. Ik had nog veel te leren.