Journaliste Katja Kreukels ondernam een ontdekkingsreis door de wereld van haar vader Jo Kreukels. Deze bracht zijn jeugd door in het katholieke Limburg, kreeg een kloosterlijke vorming bij de montfortanen en was werkzaamheid als priester-missionaris op IJsland en in Bonn. Haar reis door een inmiddels voor sommigen exotische wereld resulteerde in het boek 'Mijn vader was priester'. Bij de presentatie vorige maand hield Peter Nissen, hoogleraar Cultuurgeschiedenis van de religiositeit aan de Radboud Universiteit Nijmegen, een inleiding.
Door Peter Nissen
Het boek dat ons bijeen brengt, is geboren uit verwondering. De verwondering namelijk van Katja Kreukels over een voor haar onbekende wereld, een wereld nochtans waarin haar vader de eerste dertig jaar van zijn leven heeft doorgebracht, een wereld waarvan het bestaan aan Katja pas werd onthuld toen zij zelf achttien jaar oud was.
Uit verwondering komen de mooiste dingen voort. De filosoof en schrijver Cornelis Verhoeven, winnaar van de P.C. Hooftprijs, schreef in 1967 een succesvol, vaak herdrukt en vertaald boek met de titel Inleiding tot de verwondering. Het is een inleiding in de filosofie, die namelijk, volgens een woord van de antieke filosoof Plato, begint bij de verwondering: ‘de verwondering is het begin van alle wijsheid’, aldus Plato. De mens die zich erover verwondert dat de dingen zijn zoals ze zijn, begint zich af te vragen waarom dat zo is. En met die vraag begint de zoektocht die filosofie is.
De verwondering is ook het begin van de zoektocht die wij religie noemen. De Amerikaanse antropoloog Clifford Geertz heeft, grappig genoeg in een artikel uit hetzelfde jaar als het boek van Verhoeven, gesteld dat religies ontstaan als mensen op grenzen stuiten, en hij noemt er drie: de grens van de begrijpelijkheid, dus de verwondering, de grens van het draaglijke, dus bij ervaringen van ziekte, pijn en vooral de dood, en tenslotte de grens van het toelaatbare, dus bij het besef dat er dingen gebeuren die niet goed zijn. Een cognitieve grens, een emotionele grens en een morele grens. Maar het zijn geen grenzen waar alles ophoudt. Nee, zij worden juist door mensen overschreden, en dan begint er zoiets als verwondering, als troost en als inzet voor het goede.
Exotische wereld
De verwondering over de katholieke jeugd van Jo, zijn kloosterlijke vorming en zijn werkzaamheid als priester-missionaris was voor Katja een grens die erom vroeg overgestoken te worden. En dat besluit voerde haar binnen in een onbekende, vreemde, ja bijna exotische wereld. Een nagenoeg verdwenen wereld ook. Er zijn hier en daar nog restanten van overgebleven, in religieuze praktijken die nu als cultureel erfgoed gekoesterd worden, in elementen in onze gebouwde omgeving en in overblijfselen van de materiële devotiecultuur van het katholicisme, een Heilig Hartbeeld, een Mariabeeld, een rozenkrans, objecten die nu soms de kast of de wand van een doorzonwoning versieren, of de omslag van een boek.
Dat die wereld binnen enkele decennia in Nederland en zelfs in Limburg een vreemde, exotische wereld is geworden, is een van de raadselen van de cultuurgeschiedenis van de afgelopen halve eeuw. Ik heb er al her en der over geschreven, maar ik geef eerlijk toe: ook ik begrijp nog niet helemaal hoe het zo snel heeft kunnen gebeuren. De verhalen van onze generaties maken het duidelijk. Ik bevind mij qua leeftijd precies tussen Jo en Katja in, achttien jaar jonger dan Jo, achttien jaar ouder dan Katja. Jo is nog helemaal opgegroeid in die wereld van het Rijke Roomsche Leven, ik zelf heb er nog net het staartje van meegemaakt en voor Katja is het grotendeels een verdwenen wereld uit het verleden, de wereld vooral van haar opa en oma. Voor Katja’s dochter Rosa zal dat helemaal het geval zijn, en daarom is het mooi dat Katja haar boek aan haar heeft opgedragen: opdat zij de wereld van haar opa kan leren begrijpen.
Onbegrip
Ik deed mijn eerste communie in een Limburgs dorp in mei 1966, een half jaar nadat het Tweede Vaticaans Concilie in Rome was afgesloten. Ik heb al niet meer meegemaakt dat wij als leerlingen van de rooms-katholieke lagere school klassikaal gingen biechten. Toen ik in 1970 naar de middelbare school ging, bestonden er al een paar jaar geen kleinseminaries meer, terwijl het tien jaar daarvoor nog heel vanzelfsprekend was dat een jongen uit een Limburgs dorp die goed kon leren naar Rolduc of een ander kleinseminarie werd gestuurd, een van die vele van orden en congregaties, zoals dat van de montfortanen in Schimmert, waar Jo twintig jaar eerder naar toeging. En toen ik na de middelbare school in 1976 besloot om een priesterstudie te gaan volgen en vervolgens ook nog intrad in een benedictijnenklooster, was dat inmiddels een volstrekt onvanzelfsprekende, tegendraadse keuze, die zelfs in mijn Limburgse omgeving veel meer op onbegrip dan op waardering stuitte.
Het is allemaal goed gekomen. Ook voor mij is de gesloten wereld van de katholieke rechtzinnigheid er een die ik achter mij heb gelaten. Omdat ik niet wil behoren tot een institutie die de helft van de mensheid stelselmatig discrimineert, heb ik de rooms-katholieke kerk verlaten en heb ik een vrijzinnig religieus onderdak gezocht en gevonden bij de remonstranten, waar ik inmiddels ook al ruim vijf jaar met veel plezier predikant ben.
Geborgenheid
‘Religieus onderdak’ zei ik zojuist. Dat was de katholieke wereld die Katja in haar boek beschrijft natuurlijk lange tijd voor veel mensen. Een vanzelfsprekend thuis. Zoals elk thuis kan dat verbonden zijn met warmte, geborgenheid, veiligheid. Het Rijke Roomsche Leven was voor velen een warme deken. Zo heb ik in de jaren zestig en zeventig, in mijn lagere en middelbare schooltijd, die wereld ook nog ervaren: in ons dorp overheerste niet dwang en regelzucht, maar een blijmoedig en open katholicisme, dat in de geest van het Tweede Vaticaans Concilie de ramen en de deuren wijd open wilde zetten, want het was toch wel een beetje muf gaan ruiken in het huis. Maar in het midden van de jaren zeventig kwam ook de tegenwind, zeker in Limburg, een ijzige wind, of misschien beter: een gijzige wind.
Tegelijk weten wij inmiddels allemaal maar al te goed, door de vele berichten over seksueel en ander misbruik, dat het lang niet altijd voor iedereen veilig was in dat huis van het katholicisme. De warme deken was soms ook een verstikkende deken. Het huis, door Katja zo treffend “een rijk gedecoreerde kooi” genoemd, werd met straffe hand geregeerd door een kaste van uitverkorenen: celibataire mannen, die zich door God geroepen wisten, “een elite van kuise mannen wier leven volledig verbonden was aan de kerk”, zoals Katja schrijft. Voor sommigen was de enige manier om dit regime te overleven: zelf deel gaan uitmaken van die kaste van de geestelijkheid. Dat gaf status, dat gaf prestige, dat gaf zelfvertrouwen: je bent bijzonder. Het verlangen naar die uitverkoren status heeft heel wat jongens van de generatie van Jo en van vele generaties voor hem naar de wereld van seminarie en klooster gedreven.
Wij weten inmiddels ook dat het narcisme dan op de loer ligt: het besef uitverkoren te zijn, geroepen, kan zijn kwalijke uitwerkingen hebben op de manier waarop je met anderen omgaat. Door studies als die van de Amerikaanse psycholoog en ex-benedictijn Richard Sipe, onlangs (in augustus vorig jaar) overleden, en de Duitse theoloog en psychotherapeut Eugen Drewermann weten wij dat niet het celibaat als zodanig, maar wel het klerikaal narcisme dat er mee verbonden was, waarschijnlijk de belangrijkste oorzaak is van het seksueel misbruik in de rooms-katholieke kerk. Narcissus, de figuur uit de klassieke mythologie die verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld, denkt zich alles te kunnen permitteren. En dat dachten ook een aantal celibataire heren die een uitlaatklep zochten voor hun verdrongen en opgekropte seksualiteit. Met als gevolg dat zij mensen voor het leven hebben beschadigd. Het is niet het leukste aspect van het Rijke Roomsche Leven, maar het mag ook vandaag niet ongenoemd blijven.
Religieuze wereld
Terug naar het boek nu. Katja is in dat boek diep doorgedrongen in de wondere wereld waarin haar vader decennialang heeft geleefd. Eigenlijk komen, op een heel ongedwongen manier, alle dimensies van die religieuze wereld in het boek langs. Van de religiewetenschapper Ninian Smart komt het inzicht dat religiositeit altijd zeven dimensies kent. Om te beginnen hebben religies een doctrinaire dimensie: een leer. In het katholicisme waarin Jo opgroeide en tot priester werd geschoold, was die leer nog onaangevochten: een stelsel van dogmatische zekerheden, een grandioze architectuur, bijeengehouden door het cement van de thomistische scholastiek. Je hoefde er niet over te discussiëren, je hoefde het alleen nog maar te onderschrijven, in kinderlijke gehoorzaamheid aan het leergezag van onze Moeder de Heilige Kerk.
Maar het katholicisme had ook een narratieve dimensie, de tweede dimensie van Ninian Smart. Het was rijk aan verhalen, over heiligen en engelen, over heldhaftige missionarissen en devote zusters. Er zijn weinig andere religies in de wereld, hooguit misschien het hindoeïsme, die zo rijk zijn aan verhalen als het katholicisme. Het waren die verhalen, verspreid onder meer via de vele missietijdschriften, die jonge jongens en meisjes nieuwsgierig konden maken en konden prikkelen om ook mee te doen in die wondere wereld van de wereldkerk. Zo hadden de montfortanen het tijdschrift Alles voor allen, in 1951 opgegaan in het tijdschrift In slagorde, en het blad De Flambouw. De titels geven al aan: de lezers moesten gemobiliseerd worden. Spannende verhalen hielpen daar bij.
Dan was er de derde dimensie van religie: de ethische. Ook die was in het katholicisme van het Rijke Roomsche Leven er nog vooral een van zekerheden, zekerheden over wat moest en over wat vooral ook niet mocht, een bouwwerk van geboden en verboden. Die verboden hadden onder meer betrekking op het zesde gebod, de sexto in de internationale geheimtaal van het katholicisme, dus op seksualiteit, lichamelijkheid en zintuiglijkheid. Daar gold vooral dat er weinig mocht.
De vierde dimensie van Smart is de organisatorische: elke religie kent een bepaalde vorm van organisatie, met bepaalde functionarissen en bepaalde gezagsstructuren. Op dit punt wint de rooms-katholieke kerk het waarschijnlijk wel van alle religieuze instituties ter wereld. Organisatiedeskundigen hebben de rooms-katholieke kerk al ooit de best georganiseerde multinational ter wereld genoemd. Vanuit het filiaal in Nederland konden dan ook gemakkelijk personeelsleden elders in de wereld worden ingezet, bijvoorbeeld op IJsland. En als je je maar netjes gedroeg, kon je in die multinational ook gemakkelijk carrière maken. Daar had je weinig talenten voor nodig, eigenlijk alleen maar dat van de gehoorzaamheid.
De vijfde dimensie van Smart is de rituele dimensie, en ook die is in de rooms-katholieke kerk met haar uitbundige liturgie ten volle tot ontplooiing gekomen. Als jonge jongen werd je als misdienaar geleidelijk in de mysterieuze vormentaal van de liturgie ingewijd. Je werd er deelgenoot van en dat smaakte naar meer. Voor de rekrutering van toekomstige priesters is de introductie van de misdienaar in de negentiende eeuw een gouden greep geweest: heel wat latere klerikale carrières zijn zoals die van Jo Kreukels ooit begonnen met het beantwoorden van de voetgebeden. ‘Introibo ad altere Dei, ad Deum qui laetificat iuventutem meam.’
De zesde dimensie van religie is de materiële. Alle religies maken gebruik van voorwerpen en gebouwen, zij kennen beelden, speciale kleding, speciale gebruiksvoorwerpen voor de eredienst of voor devoties. Ook hier kunnen we weer vaststellen dat het rooms-katholicisme veel te bieden heeft en dat dit vele ook een enorme aantrekkingskracht heeft uitgeoefend. Nu trouwens nog steeds, maar dan vooral bij de verzamelaars van devotionalia: de verzamelaars van heiligenbeelden, rozenkransen, wijwaterbakjes, monstransen, huiszegens, pelgrimsinsignes, kazuifels en andere liturgische gewaden. De omslag van het boek van Katja geeft er een bescheiden inkijkje in. Esthetische overwegingen hebben ertoe geleid dat er een sobere houten, incomplete rozenkrans op de omslag is gekomen: altijd beter dan de tashbih, het islamitische gebedssnoer dat de ontwerper er eerst op had willen plaatsen. Maar er had natuurlijk ook een uitbundig kralensnoer van vijftig weesgegroetjes met een kruis met corpus op de omslag kunnen staan. Er viel in het rooms-katholicisme altijd veel te zien, te ruiken en te voelen. Het was een zintuiglijke religie.
Dat brengt mij bij de zevende en laatste dimensie van Smart, de emotionele of experiëntiële, de ervaringsdimensie dus. Deze is misschien nog wel het moeilijkste te vatten en het ontoegankelijkste voor wie het niet meer zelf heeft meegemaakt: wat heeft iemand beleefd en ervaren die zoals Jo die hele kerkelijke loopbaan doorliep, van misdienaar tot missionaris? Katja licht een tipje van de sluier op. Zij maakt in haar boek invoelbaar wat die wereld kon betekenen voor wie er deel van uitmaakten en erin opgingen. Zij maakt ook invoelbaar wat iemand beleefde die uiteindelijk die wereld verliet en een andere weg insloeg.
Oordeel
En dat is knap werk. Katja is in de wereld van haar vader doorgedrongen als een ontdekkingsreiziger. Zij heeft die wereld oplettend waargenomen, zij heeft haar nauwgezet beschreven, zij heeft respectvol geprobeerd haar te begrijpen, maar zij velt er geen oordeel over. Dat oordeel laat zij over aan ons, haar lezers. Katja heeft haar werk gedaan, als schrijver. Met de vaardige pen van een ervaren onderzoeksjournalist heeft zij verslag gedaan van haar ontdekkingstocht. Aan ons is nu het genoegen om het te lezen.
Dit zou een mooie slotzin zijn bij een boekpresentatie. Maar ik wil er nog een kleine ontboezeming aan toevoegen: ik zou het boek het liefste door Katja zelf voorgelezen willen horen. Toen Katja met dit boekproject begon, heeft zij contact met mij gezocht. Ik kende haar vader al sinds het moment dat hij in 1983 in Nijmegen aan een doctoraalstudie kerkgeschiedenis begon. Wij waren toen studiegenoten en wij hebben ook later, wegens onze gedeelde belangstelling voor de Limburgse geschiedenis, contact met elkaar gehouden. Met enige regelmaat belde Katja mij om over haar project te spreken. Ik vond dat altijd een feest, en wel – ik zal het nu maar opbiechten – wegens haar mooie stem. Kun je verliefd worden op een stem? Ik weet het niet. Maar ik zou wel heel blij zijn als uitgeverij Querido van Mijn vader was priester een luisterboek zou maken, voorgelezen door de schrijfster zelf.
-------------------
Peter Nissen hield bovenstaande inleiding bij gelegenheid van de presentatie van het boek Mijn vader was priester op 19 mei 2019 in Boekhandel Dominicanen Maastricht.
Katja Kreukels, Mijn vader was priester, Querido, 284 blz., € 21,99.