De missionaris is iemand die leeft op de grens, in een 'liminale' staat: een toestand waarin je verliest wat je was en nog niet bent wat je (misschien ooit) zult worden. Geen wonder dat de missionaris een geliefd personage is voor schrijvers en filmmakers, zegt Eric Corsius: hij/zij vertegenwoordigt op een intense manier iets dat ten diepste eigen is aan het menselijk bestaan.
Door Eric Corsius
Al jaren trek ik op met missionarissen of voormalige missionarissen. In mijn katholieke jeugd waren het vooral kleurrijke paradijsvogels, die omwille van een raadselachtig verhaal achter een nog raadselachtigere horizon waren verdwenen - om af en toe terug te keren met sterke verhalen en een opgehouden hand. Toen ik theologie ging studeren leerde ik deze curieuze beroepsgroep meer van nabij kennen. Vooral één gemeenschappelijk kenmerk van deze veelkleurige mensen boeide me. Het waren vrouwen en mannen die hadden gekozen voor ontworteling en ontheemding. Ze hadden het vertrouwde verlaten en geprobeerd wortel te schieten in vreemde bodem – uiteraard gedreven door het verhaal van een God die zijn schepen ook achter zich had verbrand.
Geur van niemandsland
Ook na hun definitieve terugkeer naar hun moederland bleven de missionarissen door deze positie gekenmerkt. Om hen hing de geur van het niemandsland tussen de oude en de nieuwe wereld, waarin ze het grootste deel van hun leven hadden doorgebracht. Ze waren overal een beetje thuis en voorgoed overal een vreemde. Die geur kwam me ook tegemoet uit hun verhalen. Dit waren niet alleen heldenverhalen over avonturen in een exotisch milieu. Het waren ook verhalen over verlies van zekerheid en identiteit, over blunders in de omgang met andere culturen en over ervaringen van verrijkt en gecorrigeerd worden door de ander. Verhalen die ik, door de wetenschappelijke bril van de antropoloog Van Gennep kijkend, leerde duiden als ervaringen van ‘liminaliteit’.
Met dat laatste bedoel ik dat de missionaris (overigens net als de hulpverlener of de migrant) op plaatsvervangende en uiterst intense manier meemaakt, wat ten diepste eigen is aan ons menselijk bestaan. Hij of zij wordt blootgesteld aan de hitte van het vreemde. Aanvankelijk probeert menigeen nog wel, de beschuttende leemlaag van de identiteit in te zetten. Maar in de meedogenloze zon brokkelt die laag af, tot op naakte huid. De missionaris leeft in een niemandsland, waar hij of zij zich op niets kan beroepen en waarin zijn papieren in overdrachtelijke zin niet geldig zijn. Soms probeert zij of hij zijn of haar toevlucht te nemen tot een nieuwe identiteit, namelijk die van de anderen. Deze inburgering is echter slechts ten dele mogelijk en dan hooguit op den duur. De missionaris in haar of zijn ‘liminale’ staat is niet meer wie hij of zij was - maar ook nog niet wat de ander is, als hij of zij dat ooit al zal worden.
Mysticus
Deze ervaring van leven op de grens - of liever tussen de grenzen – heeft de missionaris gemeen met de mysticus. Het is de ervaring van de donkere nacht of de dorre woestijn, van de leegte of de stilte. Ook kunstenaars kennen deze ontregelende ervaring. Misschien is de missionaris daarom ook zo’n geliefd personage voor schrijvers en filmmakers. Afgezien daarvan is de liminaliteitservaring uiterst geschikt als vertrekpunt voor de ontwikkeling of de ‘Bildung’ van een romanheld. De ‘Bildung’ neemt in het geval van de missionaris overigens het karakter van Meister Eckharts ‘Entbildung’ aan. Vorming radicaliseert zich tot om- en ontvorming, transformatie, metamorfose, ontpopping. Ze is een bevalling ten koste van zichzelf.
Het zou een wetenschappelijk onderzoek waard zijn: het verschijnsel van de zendeling in de fictie. In elk geval heb ik me voorgenomen om nog eens met andere ogen te kijken naar rolprenten als ‘De herberg van het zesde geluk’, ‘The Mission’ en ‘Des hommes et des dieux’. Zo heb ik in mijn boekenkast nu ook een plank vrijgemaakt waarop Endo’s ‘Stilte’ staat naast Helmans ‘Stille plantage’ en, sinds kort, de gelauwerde ‘Mensengenezer’ van Koen Peeters. Al deze films en boeken belichten verschillende aspecten van de liminaliteitservaring – met de ‘stilte’ als terugkerende metafoor. Het paradoxale en uiteindelijk vergeefse verlangen naar ontworteling en naar aarding in den vreemde, deze tragische, bijna mystieke hunkering naar de Ander: ze komt vooral in het laatstgenoemde boek onovertroffen tot uitdrukking.
De missionaris blijft historisch een ambivalente gestalte. Maar blijkbaar is hij of zij ook een identificatiefiguur voor ons moderne, op drift geraakte mensen, met onze ervaringen van het leven in een niemandsland.
-------------------