De filosoof Friederich Nietzsche (1844 - 1900) wordt meestal gezien als een atheïst. Is hij immers niet de aankondiger van de dood van God? Ralf Bodelier noemt hem in zijn laatste column een atheïst gedreven door een religieuze en morele bezieling (vergelijkbaar met de psalmschrijvers). Emanuel Rutten oordeelt negatiever: Nietzsche is literair te genieten, maar existentieel, als het gaat om de zin van het bestaan, zegt Nietzsche hem weinig (zie interview). Maar is het atheïsme van de grote filosoof niet eerder als het wegkappen van kreupelhout in zijn zoektocht naar een onbekende God, zo vraagt Bezielinglezer en psycholoog Hans Pijnaker zich af. In navolging van twee oudere Nietzsche-interpretatoren, Walter Schubart en Gabriel Marcel, bepleit hij een spirituele Nietzschelezing: de worsteling óm God was zijn grote thema, ook daar waar het een strijd tégen God lijkt te zijn.

Door Hans Pijnaker

Een paar jaar na zijn beroemd geworden verhaal over de dolle mens op de markt, die melding maakt van de dood van God (1886), schrijft Nietzsche dat het bericht over Gods dood niet tot de mensen doordringt en waarschuwt hij voor de gevolgen.

“De belangrijkste gebeurtenis van onze tijd – de dood van God of anders gezegd het feit dat het geloof in de christelijke God beroofd is van zijn aannemelijkheid – begint reeds zijn eerste schaduwen over Europa te werpen. Over het algemeen kan men zeggen dat deze gebeurtenis veel te groot is, te veraf, te veel buiten het gezichtsveld ligt van de grote massa om met recht te kunnen doen alsof de tijding van dit  feit al tot de geest van de mensen is doorgedrongen. Nog veel minder recht heeft men om aan te nemen dat veel mensen zich al nauwkeurig rekenschap hebben gegeven van wat er gebeurd is en van alles wat gaat ineenstorten nu dit geloof is ondermijnd,  dat de basis, de steunpilaar, de voedingsbodem van zoveel dingen was – de hele Europese moraal bijvoorbeeld. We moeten ons van nu af aan voorbereid houden op een lange reeks van afbraken, vernietigingen, ruïnes en omverwerpingen: wie kan nu al voldoende de toekomst voorspellen om deze enorme logica te gaan prediken, om de profeet te worden van die ontzaglijke verschrikkingen, van deze zonsverduistering zoals de wereld die ongetwijfeld nog nooit gekend heeft.”

Profetisch
Vaak wordt beweerd dat de filosoof Nietzsche tot in de grond atheïst was. Toch wordt dat ook betwijfeld. Het staat vast dat Nietzsche in zijn jeugd gelovig is geweest, dat God toen een levend iets voor hem was, maar ook dat hij zich later als het ware van Hem heeft afgekeerd. Nietzsche spreekt van een zonsverduistering, die voor goed is ingetreden en zich over de hele westerse wereld heeft verspreid. In deze zin kun je terecht spreken van de profetische betekenis van Nietzsche.

Maar Nietzsche was ook erg ontsteld om te moeten constateren dat God dood is. Hij zegt: “Wij zelf hebben hem gedood!” En hiermee attendeert Nietzsche op het toenemende nihilisme in de westerse wereld. Want daarin zouden wij vervallen als we niets doen. Het is bekend dat Nietzsche onder de emotionele lading van zijn constatering uitendelijk is bezweken en geestelijk is vastgelopen.

Op ongeveer twintigjarige leeftijd schreef Nietzsche al een gedicht over God, dat zijn worsteling met geloof in een God in beeld brengt:

Ik wil U kennen, onbekende,
Gij diep in mijn ziel grijpende,
Mijn leven als een storm doorvarende,
Gij ondoorgrondelijke, aan mij verwante,
ik wil U kennen, zelf U dienen."

De Amsterdamse filosofe Mariëtte Willemsen zegt in haar prachtige proefschrift met de titel Kluizenaar zonder God. Friedrich Nietzsche en het verlangen naar bevrijding en verandering over dit gedicht het volgende: Nietzsche wil de onbevattelijke vatten, de onbekende kennen. Dat kan betekenen dat hij de God in diens ondoorgrondelijkheid wil begrijpen. Dan zou de god onbegrijpbaar zijn. Maar het is ook mogelijk dat hij verlangt naar opheffing van de ondoorgrondelijkheid – dan zou de god werkelijk een bekende god worden. Omdat nu Nietzsche de onbekende, onbegrijpelijke gestalte zo nadrukkelijk als een verwante beschouwt, uit hij met het ‘ik wil U kennen’ indirect een ander verlangen: ‘Ik wil mijzelf kennen’. Zo bezien is het gedicht de uitdrukking van een wil tot zelfkennis.

Hét thema
De hoogleraar cultuurfilosofie uit Riga (Letland), Walter Schubart, denkt hier in zijn boek Dostojewski en Nietzsche. De symboliek van hun leven heel anders over. Hier wordt, zegt hij, met machtige accoorden het thema aangeslagen dat de geestesarbeid van Nietzsche beheerst, tot het in schrille dissonanten verloren gaat: Het zoeken naar God. Dit thema treedt bij de latere Nietzsche zodanig verhuld op, dat het voor grove oren niet meer waarneembaar is, zegt hij. Deze horen, verdoofd door verwarrende variaties, een geheel nieuwe melodie, welke van de onbekende God niet meer weten wil. Maar zelfs in de laatste jaren van Nietzsches leven breekt het thema nog eenmaal klaar en met volle kracht naar buiten in de Klacht van Ariadne:

Onnoembare, onverhulde, ontzaglijke
Gij jager achter wolken.
Gij onbekende  -  God.
Wat wilt gij, struikrover, van mij…
Geef, ja geef.
Wreedste vijand, U over – aan mij!
Daarvoor nam hij de vlucht,
Mijn laatste, enige genoot,
Mijn grote vijand,
Mijn onbekende,
Mijn beul  -  God.
Neen, keer terug
Met al uw martelingen,
Tot de laatste aller eenzamen!
Ach, keer weer,
Mijn onbekende God, mijn smart,
Mijn laatste  -  geluk."

Indien ergens, zegt Schubart, dan wel hier wordt het duidelijk dat Nietzsches leven en denken een worsteling om God is, ook daar waar het een strijd tegen God lijkt te zijn. De innerlijke tragedie van Nietzsche vangt aan met het besef: God is dood. Hij ziet om zich heen en bespeurt een gapende leegte. Hij doorschouwt zichzelf en ziet wederom hetzelfde. Hij vindt hem niet weer; de onbekende god is hem ontweken. Dit inzicht, al voor 1872 het zijne, beheerst het gehele latere werk. Hier raken de Nietzsche-verklaarders het spoor reeds bijster, concludeert Schubart.

Onrust
De Franse theoloog en filosoof Gabriel Marcel bevestigt de Nietzsche-interpretatie van Schubart. Hij zegt over het vermeende ongeloof van Nietzsche het volgende: “Het atheïsme van Nietzsche is in werkelijkheid de toenemende onrust van een zoeken naar God, een zoeken dat zichzelf niet meer verstaat. De wijze waarop Nietzsche zijn atheïsme tot uitdrukking brengt, verraadt een onuitsprekelijk lijden en eenzaamheid. De noodzaak af te zien van God wordt vertolkt door zinnen als de volgende: gij zult niet meer bidden, gij zult geen toevlucht meer zoeken in een onbegrensd vertrouwen, gij zult u zelf niet toestaan te blijven staan voor de hoogste wijsheid, de hoogste macht, noch uw gedachten uitzingen in psalmen.” Gabriel Marcel ziet dit als een uiting van wanhoop. En dat wordt nog eens bevestigd in een brief van Nietzsche aan zijn vriend en beschermheer, de theoloog Franz Overbeck, waarin hij hem toevertrouwt: “Tegenwoordig is mijn leven geheel doordrongen van het verlangen dat alle dingen anders zullen zijn dan ik ze zie, dat iemand mij ertoe zal brengen mijn eigen waarheden als ongeloofwaardig te zien.” Nietzsche voelde zich een “eenzame adelaar die door geen God meer gezien wordt”.

Gabriel Marcel beschrijft niet alleen de onrust bij Nietzsche, maar bij nog veel meer grote denkers. De miskenning van het eigen zijn als mysterie, waartoe de hedendaagse mens steeds meer geneigd is, veroorzaakt die onrust, ook bij Nietzsche. Door die onrust wordt de mens “zijn eigen beul” en verzinkt hij in tobberij. Maar die onrust, zegt Marcel, kan ook als positief en waardevol worden gezien. Afwezigheid van die onrust acht hij een ernstig symptoom, want de ziel, waaraan elke onrust over zichzelf vreemd is, is een verdorde ziel. Positieve onrust, zo stelt Marcel, is de zielsgesteldheid waardoor we ons kunnen bevrijden uit de greep, waarmee het dagelijkse leven met zijn zorgen ons bekneld houdt. Door deze onrust komt de mens boven de dingen uit en vindt hij de ware vrede.

Spirituele behoefte
Onze  samenleving volgt voor het merendeel  de Nietzsche-interpretatie van de atheïstische geestelijke stromingen in West-Europa, maar met evenveel recht zou men mijns inziens de meer spiritueel georiënteerde stromingen van Schubart en Marcel kunnen volgen. En is er aan de spirituele Nietzsche-interpretatie niet juist een behoefte? De groei van het aantal centra voor zingeving in Nederland, een zich  uitbreidende geestelijke onderstroom, zou het laatste kunnen doen vermoeden.

[box type="shadow" ]Hans Pijnaker is forensisch seksuoloog en verdiept zich  sinds zijn pensioen in cultuurfilosofie. Hij is betrokken bij het Huis voor Zingeving te Moergestel (Noord-Branbant), een centrum voor spiritualiteit voor rand- en buitenkerkelijken. Info: www.huisvoorzingeving.nl

Bronnen
Mariëtte Willemsen, Kluizenaar zonder God. Friedrich Nietzsche en het verlangen naar bevrijding en verandering, Boom (1997).
Walter Schubart, Dostojewski en Nietzsche. De symboliek van hun leven, De Librije (1939).
Gabriel Marcel, De mens zichzelf een vraagstuk, Bijleveld (1969).
[/box]

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.