In de reeks Paradijsvogels portretteert Willem van der Meiden mensen uit het verleden die opvielen door hun originele geloof, opvallende zendingsdrang of zelfs buitenissige spiritualiteit.

Maria Leer en Stoffel Muller haalden zowaar het standaardwerk van Henriëtte Roland Holst: Kapitaal en arbeid in Nederland (1902). Met merkbare sympathie beschrijft de communiste in een korte schets opkomst, bloei en verval van de zogeheten Zwijndrechtse Nieuwlichters, en besluit: “Zij zijn merkwaardig als dragers van de enige proletarisch-communistische beweging in ons land, gedurende een tijdperk dat in Frankrijk, Engeland en Amerika zo rijk aan utopisch-socialistische en communistische proefnemingen van allerlei soort is geweest.” Roland Holst rekende overigens ook de Afscheiding van 1834 tot de vroege socialistisch getinte bewegingen in ons land.

Gemeenschappelijk

Het zijn er nooit meer dan een paar honderd geweest, de aanhangers van deze sekte, geleid door Stoffel Muller, turfschipper, en zijn jongere ‘geestelijke bruid’ Maria Leer, naaister. Zij ontmoetten elkaar in 1817 en Maria viel voor de eigenzinnige evangelieprediking van schipper Muller, die bekeerd was en het communale leven wilde leiden van de eerste christengemeente, zoals beschreven in Handelingen 4 en 5. Zij vonden in Waddinxveen medestanders en Maria Leer beleefde een bekeringsmoment. Zij vonden ook elkaar, hoewel Muller getrouwd was. Maar zijn vrouw moest niets van de prediking hebben en Muller achtte zich daarom niet langer gebonden aan dit huwelijk. Hij koos met Maria voor de ‘eenheid van geloof’. Toen bij een begrafenis de weduwe een visioen kreeg van Muller die met een vreemde vrouw voorop in de stoet liep met palmtakken in hun handen, was het pleit beslecht. De beweging groeide en verhuisde regelmatig.

Maria Leer maakte van de ‘vrije liefde’ een goddelijk principe: vrije liefde als absolute naastenliefde, de eenheid van het vlees, niet alleen van de geest

Esther van der panne

Er was een groep in Mijdrecht en Stoffel en Maria deden Polsbroekerdam, Puttershoek en Zwijndrecht aan. Er waren sessies met extatische taferelen, maar ook de opbouw van het communale leven werd ter hand genomen: alle bezit gemeenschappelijk, samen werken voor een gezamenlijk inkomen. De leden weigerden militaire dienst, gaven hun kinderen niet aan om hen zo aan de loting voor het leger te onttrekken, ‘meerderen’ werden zonder égards behandeld, iedereen werd met ‘vriend’ aangesproken. Dat kwam de leden te staan op pesterijen van de overheid en soms gevangenschap vanwege ‘landloperij’.

Het gemeenschappelijk bezit werd zeer serieus aangepakt: wie toetrad tot de beweging ondertekende een contract en leverden zijn bezit in als investering in de gemeenschap. Omdat de Nieuwlichters veel armen trokken, maar ook rijke geldschieters, ontstond er onenigheid over de hoogte van de ‘vrijwillige’ bijdragen en werd er een soort light variant van verdeling bedacht. Daarop splitsten kleinere groepjes zich af en een deel vertrok naar elders.

‘Vrije liefde’

Maria Leer (ca. 1788-1866) was de spil van de Nieuwlichters. Ze was van arme komaf en al spoedig wees, maar ontwikkelde zich binnen deze sekte en zeker na de dood van Stoffel Muller in 1833 tot een krachtige leidsvrouw. Leers levensverhaal is in 1892 opgeschreven door de schrijfster Louise Sophie Blusé onder het pseudoniem D.N. Anagrapheus. Blusé had Maria de laatste jaren van haar leven leren kennen en was duidelijk van haar onder de indruk, zodat haar levensschets van Maria niet erg betrouwbaar is. Wel staat vast dat zij in de discussies over het communale leven een stevig vrouwenstandpunt vertegenwoordigde. Want ook de liefde zou vrijelijk beoefend moeten worden in de groep, maar dat bleek toch vooral in te houden dat vrouwen vrijelijk beschikbaar moesten zijn voor mannen.

Maria Leer
Maria Leer (1863)

Maria schreef in een brief dat alle mensen gelijk zijn: “En al de scheidingen, die er zijn tussen mensen en mensen, al de verkiezingen van mooi of lelijk, aanzienlijk of veracht, heeft zijn grond in de leugen en zijn allemaal blijken hoe ver wij van ons beginsel zijn afgeweken. (…) Hoe zouden wij tot één lichaam kunnen geraken als wij mannen of vrouwen voor onszelf kunnen bezitten? (…) Zolang er nog eigen mannen of vrouwen bestaan, bestaat de ware eenheid niet.” Volgens theologe Esther van der Panne, in een mooi artikel uit 1989, maakte Maria “van de ‘vrije liefde’ een goddelijk principe: vrije liefde als absolute naastenliefde, de eenheid van het vlees, niet alleen van de geest. (…) De goddelijke aanwezigheid is overal, alles wat leeft staat daardoor met elkaar in verband en alles heeft waarde. Deze overal te ontdekken goddelijkheid verlost de mens van verstikkende dienstbaarheid en is reden voor absolute gelijkheid van iedereen.”

De beweging verliep, sommige leden emigreerden naar Amerika, Maria Leer verhuisde naar Leiden en stierf in 1866 aan cholera. De enige foto (uit 1863) die van haar bestaat toont een imposante oude vrouw, met het aura van een indiaans opperhoofd.