Peter Jurgens begint zijn boek met een eigen jeugdherinnering: hij zit op een zomerochtend op de stoep en ineens beleeft hij zijn omgeving intenser: “Overal in de straat is zon en vanuit huizen en werkplaatsen vult de lucht zich met vrouwenstemmen en geluid van zagen en timmeren. Het mos tussen de stenen is frisgroen en besprenkeld met glinsterende dauwdruppels. Met mijn blote benen voel ik hoe de klinkers geleidelijk warmer worden.” Hij herinnert zich ook zijn gevoel van toen: “Ik verwonderde over wat ik zag en hoorde. Hoe mooi dit alles was, hoe fascinerend ook dat het er gewoonweg wás. … Ik voelde me opgenomen en dat maakte me rustig. Ik had vertrouwen in het leven en in mijn plaats daarin.”