De invloed van Huub Oosterhuis op de naoorlogse liturgievernieuwing in Nederland kan nauwelijks overschat worden. De biografie die Marc van Dijk over Oosterhuis schreef maakt dat nog eens duidelijk. Het boek is een heerlijk leesboek voor wie geïnteresseerd is in de denk- en leefwereld van Huub Oosterhuis en/of de recente rooms-katholieke kerkgeschiedenis.
Door Theo van de Kerkhof
In De paus van Amsterdam komt hoofdpersoon Huub Oosterhuis naar voren als een echte ‘Macher’. Hij is niet alleen een bevlogen tekstdichter, een gedreven kerk-, theologie- en liturgievernieuwer, een charismatisch spreker, een idealistische visionair, maar ook een natuurlijke leider die zaken van de grond weet te tillen, zoals de cultureel-religieuze centra: De Populier, De Rode Hoed en De Nieuwe Liefde. En als het gaat om lobbyen en geld bijeen brengen dan is Oosterhuis ongeëvenaard. Op een vrijdagmiddag, tijdens de verbouwing van de Rode Hoed, blijkt er een investering van vijf ton extra nodig. “Die zondag ben ik na de preek in de auto gestapt en naar Schijndel gereden, naar de Zusters van Liefde. Daar heb ik een gesprek gevoerd met zuster Florentina van Kalsteren (…) ‘Vijf ton?’ zei ze. ‘Dat kan ik niet vrijmaken. De helft wel. En misschien moet je voor de rest naar Roosendaal. Dat heb ik gedaan; ik ben diezelfde middag gaan praten met zuster Albertina Egberts, van de franciscanessen in Roosendaal. Het was snel geregeld. Twee dagen later werd het hele bedrag overgemaakt.”
Sterke verhalen
Dat achter dit optreden een persoonlijkheid schuilgaat die geen gebrek heeft aan zelfvertrouwen en aan geloof in de eigen opdracht in de wereld laat Van Dijk goed uitkomen. Typerend is de anekdote die ook als teaser op de achterklap prijkt. Met een theemuts op zijn hoofd vraagt de kleine Huub aan zijn moeder:
“‘Hoe oud moet je zijn om priester te worden?’
‘Vierentwintig’, zei ze.
‘Vierentwintig priester, vijfentwintig pastoor, zesentwintig deken, zevenentwintig bisschop, achtentwintig paus.’
‘Wat verbeeld jij je wel?’ zei ze. Ze vond het hoogmoed, of zoiets.”
Studievriend en collega studentenpastor Ton van der Stap merkt op: “Het is niet voor niks dat hij verwantschap voelt met mensen als Harry Mulisch.” Die verwantschap blijkt wellicht ook hieruit: gedreven verteller Oosterhuis houdt van sterke verhalen. Anekdotes krijgen soms de vorm van zelfmythologiserende constructies, aldus biograaf Van Dijk: “De kale feiten [zijn] hem niet genoeg. Hij wil verdichten.” Achter toevalligheden lijkt een plan te schuilen. In het essay Ik versta onder liefde, 2011, schrijft Oosterhuis: “Ik werd verwekt rond 30 januari en geboren op 1 november 1933. Op 30 januari 1933 werd Hitler rijkskanselier van Duitsland. Op 1 november werden de ‘cultuurkamers’ opgericht: totale censuur op cultuur en kunst en iedere vorm van vrije meningsuiting.”
Deze opmerking over ‘zelfmythologisering’ is wel relevant, want de biografie is voor een groot deel gebaseerd op interviews met de hoofdpersoon zelf. Van Dijk maakt zo een voorbehoud bij zijn eigen verhaal. Hij vertelt niet dé waarheid, maar “de waarheid zoals de hoofdpersoon die vertelt.” Een goede waarschuwing, maar wellicht ook wat al te bescheiden. Van Dijk voert ook veel personen op uit de directe omgeving van Oosterhuis. Leermeesters en studievrienden, collega’s en familie, geliefden en kinderen (Tjeerd en Trijntje).
Al met al leest het boek als een trein. En het schetst niet alleen een beeld van de hoofdpersoon, maar tevens een overzichtelijk beeld van de recente katholieke kerkgeschiedenis. Ook dat maakt - voor wie daarin geïnteresseerd is - het boek zo boeiend.
Jeugd- en vormingsjaren
De biografie is opgedeeld in vijf periodes. De jeugdjaren (1933-1952) die uitlopen op de keuze van Oosterhuis voor het priesterschap en de orde der jezuïeten. De vormingsjaren (1952-1966) geven een inzicht in de spiritualiteit van de preconciliaire rooms-katholieke kerk, die van jezuïeten in het bijzonder. Ook de band met en invloed van bisschop Bekkers valt in deze periode. Oosterhuis: “Bekkers was boerenslim. Hij had een zeer traditionele theologie in zijn hoofd, maar hij was volkomen helder. Hij was als het ware met de snelheid van het licht bij te praten. Als je hem bijvoorbeeld uitlegde dat een bepaalde stelling uit de kerkleer niet meer houdbaar was, dan zei hij ‘Maar natuurlijk, ach wat je zegt, ja, natuurlijk.’ Hij was niet verstard.”
Leermeester pater Van Kilsdonk figureert door heel het boek heen. Wat vooral duidelijk wordt, is dat ze elkaars ‘grootheid’ soms moeilijk konden verdragen. Collega Jos Vrijburg: “Van Kilsdonk was in Amsterdam dé man. Komt daar binnen: nog een dé man. Dat werkt niet .”
Celibaatskwestie
Kerkhistorisch is de beschreven periode 1966-1970 bijzonder boeiend om te lezen. Bijna iedereen inclusief de Nederlandse bisschoppen, dacht in die periode vlak na het Tweede Vaticaans Concilie, dat het celibaat binnen een bestek van enkele jaren afgeschaft zou worden. Maar rond 1970 waren de bisschoppen en hun getrouwen weer terug in het hok. Niet zo Oosterhuis. Hij vond dat de Amsterdamse studentepastores moesten kunnen trouwen én pastor blijven, was het niet mét dan maar zonder de bisschoppen. De celibaatskwestie leidde uiteindelijk tot de breuk tussen Oosterhuis en de Amsterdamse studentenekklesia enerzijds en de officiële rk kerk anderzijds. En Oosterhuis werd uit de jezuïetenorde gezet. “Der Papst hat geweint”, zegt generaal overste Pedro Arrupe, als hij Oosterhuis in Rome de bons geeft. Achter de celibaatskwestie ging een veel diepere kloof schuil: een totaal andere kijk op kerk, geloof en gezag.
Oosterhuis liep ver voor de troepen uit. Hij was in 1970 verder dan de Acht Mei Beweging (1985 - 2003) ooit zou komen. In 1970 hadden Oosterhuis en zijn Studentenekklesia de logische consequentie getrokken uit hun visie op kerk en geloof: zij onttrokken zich aan het gezag van de bisschoppen. Maar, zo merkt Van Dijk op, de mensen van de Acht Mei Beweging waren (vijftien jaar later) nog volop actief in hun plaatselijke parochie die deel uitmaakt van de officiële kerk die Oosterhuis zo fel bekritiseerde: “Hoewel de bezoekers van de manifestatie onverdeeld vernieuwingsgezind waren ten aanzien van kerkelijke regels en dogma’s, wensten ze toch minstens in dialoog te blijven met de bisschoppen. Oosterhuis vond dat een gepasseerd station.” ‘Loyaal kritisch katholiek’ noemden de Acht Mei’ers zichzelf. De behoefte aan moederlijke goedkeuring, het ‘moederkerkcomplex’, zit heel diep, moest Oosterhuis constateren: “Ik vind dat ‘wij van de tegenbeweging’ mensen geduldig moeten zien los te maken uit de verslaving aan kerkelijk gezag, die vaak neurotische trekken heeft”, vond hij.
Het ziet er naar uit dat dit proces van ‘losmaken’ nu pas de basis van de kerk heeft bereikt. Veertig jaar na Oosterhuis’ vrijmaking, stijgt het aantal nieuwe ‘ekklesia-groepen’ die kiezen voor een ‘vrije opstelling’.
Linkse jaren
In de linkse jaren zeventig vindt Oosterhuis zichzelf opnieuw uit. Niet de strijd tegen celibaat of kerkelijke structuren heeft dan nog zijn aandacht (al blijft dat op de achtergrond wel altijd smeulen), Oosterhuis wordt een bijbels-politieke theoloog van radicaal linkse signatuur. Volgens hem de enig mogelijke consequentie van het bijbelse verhaal. Het boek Zien soms even (1972) markeert die ontwikkeling. Tijdens de vieringen in de studentenekklesia werd in die jaren geen eucharistie meer gevierd. Praktisch-politiek opkomen voor “geslachtofferde mensen in Angola en Mozambique” kwam daarvoor in de plaats. De ekklesia schuwde radicale keuzes niet: “In de voorbeden werd het geweld van de Portugese militairen veroordeeld, maar dat van de burgerstrijders gerechtvaardigd. Er werd gebeden ‘voor soldaten aan het front, die moeten vechten en doden, tegen hun wil en hun geweten in’ en voor ‘vrijheidsvechters, guerrilla’s, dat zij op hun post blijven, scherpzinnig, onwrikbaar.’”
Sterk verbonden voelde Oosterhuis zich met Salvador Allende die in Chili op democratische wijze een socialistische samenleving tot stand wilde brengen (1970-1973). Choquerend was voor hem de staatsgreep in 1973 door generaal Pinochet. “Ik dacht: nu is de wereld veranderd. Dit is het uur. Wat mensen dachten op 11 september 2001, dat had ik toen.” Onbestaanbaar vond Oosterhuis het “dat Piet Steenkamp, oprichter van het CDA, bij de val van Allende op 11 september 1973 een gelukstelegram had gestuurd aan de christendemocraten in Chili, om ze te feliciteren met het einde van het socialistisch bewind.”
Uit de mode
Begin jaren 80 was voor Oosterhuis een moeilijke periode. Cultureel-maatschappelijk waren de linkse jaren voorbij. Hij had het gevoel dat veel oude bondgenoten hem in de steek lieten. Oosterhuis: “Dat is misschien wel de moeilijkste tijd geweest. Ik wist niet goed waar het heen moest.” Ook met het centrum de Populier dat geleidelijk aan opging in debatcentrum De Balie ging het onder leiding van Felix Rottenberg een on-ideologische kant op. “Jullie zijn niet geëngageerd, jullie kiezen niet”, vond hij. “Huub, wij zijn geen partijgangers, wij zijn veel meer te vergelijken met journalisten. Dit is geen partij of actiegroep”, repliceerde de Balie-mensen. Maar relativering van de eigen waarheid is niet zo des Oosterhuis’. Langzaam raakte de paus van Amsterdam wat uit de mode. Oosterhuis werd een man uit het verleden.
Prins Claus
De kentering komt eind jaren negentig. Ineens is daar de roem van zijn kinderen, van Tjeerd en Trijntje (onder meer met Total Touch). Huub Oosterhuis is ineens de ‘vader van’. De echte comeback is in 2002, bij het overlijden van prins Claus. Dat jaar markeert de laatste periode van de biografie. Oosterhuis onderhoudt al jaren een vriendschap met Claus. Tijdens de uitvaart zal hij preken. De bijval en de waardering voor die preek is ongekend groot. Het lijkt of Oosterhuis in zijn eentje de licht culturele ontsporing van dat moment corrigeert. Zijn preek typeert treffend en ontroerend prins Claus: deze blanke zwarte blanke / oudere broer van miljoenen / deze geboren koning. Maar de preek gaat ook over solidariteit. Uit de mond van Oosterhuis klinkt dat stoffige jaren-zeventig-woord ineens gloednieuw en actueel. Alleen kardinaal Simonis uit zich negatief: “De goede man bleef steken in het Oude Testament”, vond de kardinaal.
De toespraak heeft een lange nawerking. Oosterhuis is back in town. En hij blijft, al is het soms door relletjes. Bisschop Wiertz van Roermond maakte zich boos over de truc der trucs (Oosterhuis’ typering van de klassieke eucharistie-opvatting). Alle liederen van Oosterhuis worden verwijderd uit de officiële lijst rooms-katholieke kerkliederen. En dan zijn daar de vriendschapsbanden met zowel de SP als met het koninklijk huis. Als laatste hoogtepunt kan gelden de opening van de Nieuwe Liefde, (2011), tot stand gebracht met meer gelobbyde miljoenen dan ooit.
Mystieke kant
Niet alle thema’s uit Van Dijks boek zijn hier genoemd: zijn dichterschap, zijn liefdesrelaties, ook dat alles passeert meer of minder uitgebreid de revue. En hier en daar krijgt de lezer een inkijkje in wat je misschien wel de mystieke kant van Oosterhuis kunt noemen.
Ik ben vier jaar. Mijn vader die de strandkar trekt.
Geluid van stemmen en van branding.
En ik daarin. Ik zie zijn rug, zijn handen,
de hoogte van de lucht. En ben bij alles.
Die hoge lucht keert terug in een gedicht waarin hij afstand neemt van de “Moria-God, die offers eist” en die hem in zijn vormingsjaren een tijd achtervolgt. (Moria is de berg waar Abraham Isaac heenvoert met het aanvankelijke idee hem daar aan God te offeren.)
Mij even oprichtend uit mijn gebogen houding
zag ik die middag de hoge blauwe lucht,
de hemel open
en schafte U af, de bedachte, gedroomde,
en legde een hand op mijn mond.”
Begenadigd spreker Oosterhuis weet ook te zwijgen. U begrijpt: dit boek is een aanrader.
Marc van Dijk, De paus van Amsterdam, Biografie van Huub Oosterhuis, Atlas Contact, 2013, 432 blz., € 24,95.
Zie ook: Marcel Poorthuis, Tweeluik over biografieën van Oosterhuis en Van Kilsdonk.