Natuur en cultuur onderhouden een complexe relatie met elkaar. Vaak moet de natuur wijken voor de mens en even vaak pakt de natuur, al dan niet geholpen, cultuurland weer terug. De wijze waarop kunstenaars omgaan met de natuur weerspiegelt die complexe verhouding.

Door Eric Corsius

Op weg naar mijn werk rijd ik regelmatig door het surrealistische landschap van het bruinkolenwingebied Garzweiler. Het zicht is beklemmend en fascinerend tegelijk. De uit de kluiten gewassen energieboer graaft nog immer dóór, onverdroten en zonder te hoeven rekenen op serieus te nemen tegenwind – van de wanhopige en dappere protesten afgezien, die tot het bittere einde in Lützerath plaatsvonden. Bruinkolenwinning is de bittere pil, die de bevolking van Noordrijn-Westfalen gewillig slikt vanwege ooit gedane politieke toezeggingen aan het machtige concern en vanwege de recente paniek door dreigende energietekorten in het kielzog van de Russische oorlog. De dorpen en het landbouwgebied verdwijnen als sneeuw voor de zon. Waar nu een maanlandschap ontstaat, ontstaat ooit echter een nieuwe, herbergzame wereld, belooft men ons.

Toevluchtsoord

Zevenhonderd kilometer verderop bracht ik de paasdagen door: op het eiland Sylt, een onder Duitsers geliefd toevluchtsoord, gelegen waar de Noordzee het breedst is en Scandinavië begint. Generaties van kunstenaars, welgestelden en burgers schuilden hier regelmatig in hun met riet gedekte en in de duinen weggedoken huizen. Hier koesterden ze af en toe de illusie, er even niet bij te horen en onvindbaar te zijn. De moderne staat en de economie wisten hen echter wel te vinden. Sinds enkele decennia graast de toeristenindustrie het eiland stukje bij beetje af. En inmiddels is ook de klimaatverandering het eiland te slim af. Wanhopig bestrijdt men met zandsuppletie het afkalven van de duinenkust, dat uiteindelijk mede is terug te voeren op het gebruik van fossiele brandstoffen, waarvoor elders mensen vrijwillig de grond onder hun eigen voeten afgraven.

We leerden het al bij aardrijkskunde: natuur en oer-landschappen kennen we in ons deel van de wereld niet meer of nauwelijks nog. Ons land is cultuurland en bestaat uit ‘artefacten’, ‘kunstwerken’. Het groen dat wij kennen is door mensenhanden en machines gemaakt en staat ten dienste van productie, in vorm van akkers en weiden, heide en bossen. Zelfs reservaten en natuurgebieden moeten het ervan hebben, dat wij ze met hand en tand beschermen tegen de natuur zelf, tegen haar stormen en stromen, zoals aan onze stranden en duinen te zien is. Wat is nog natuur? In mijn omgeving is zelfs een hele, tot voor kort gekanaliseerde rivier ‘ge-re-natureerd’ – en niet van echt te onderscheiden. Ze is bevrijd uit het keurslijf van kunstmatige oevers en krijgt in kronkelende meanders weer de vrije loop. Waarom zouden we er dan rouwig om zijn, dat er nieuwe landschappen worden aangelegd, zoals ooit misschien in Garzweiler? Misschien wordt het zelfs mooier? Beter mooie cultuur dan lelijke natuur, bij wijze van spreken.

Knotwilgen

Natuur en cultuur onderhouden een complexe relatie met elkaar, blijkt maar weer. Dit uit zich ook in de wijze, waarop westerse kunstenaars omgaan met de natuur. Zeker sinds de negentiende eeuw is die relatie innig, maar ook ingewikkeld. De beeldende kunstenaars stelden hun ezels op in de open lucht en componisten trokken erop uit, om vogelgeluiden te noteren. Vooral het onbehouwen, ruwe berglandschap of de onbedwingbare zee, met hun norse verhevenheid, maakten indruk en werd gezien als een spiegel voor de ziel met haar emotionele afgronden en kolkingen. Sommige schilders maakten de natuur zelfs wilder en daarmee (in hun ogen) mooier dan ze in werkelijkheid was. Maar ook de getemde natuur van het platteland, het cultuurland dus, was geliefd - vooral daar waar de onderhuidse spanning voelbaar was tussen cultuur en natuur, daar waar de natuur zich probeerde te onttrekken aan de heersende greep van de mens en daar waar zij de mens verraste met een eigen, nauwelijks bedwingbaar leven. Uitbundige zonnebloemvelden, uitbottende bossen of vijvers met woekerende waterlelies: het impressionisme en de daaruit voortkomende stromingen kregen er niet genoeg van.

Vincent van Gogh, Knotwilgen bij ondergaande zon, 1888. (Foto: Frans Vandewalle)

Iconisch voor deze beleving zijn wellicht de knotwilgen, die ik tijdens mijn wandelingen in de vrije lucht steeds weer bewonder. Hun naam alleen al spreekt boekdelen. Ze zijn niet uit onze lage landen weg te denken en zijn al sinds eeuwen beeldbepalend. Ze lijken wel een eigen soort. We zouden haast vergeten, dat ze alleen maar zijn wat ze zijn doordat ze door ons worden beknot en zich daar iedere keer weer tegen verzetten. Zo stralen ze niet zozeer rust uit, dan wel de eeuwige, dynamische spanning tussen natuur en cultuur.

 

 

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.