De doeken van de Italiaanse schilder Caravaggio (1571-1610) lijken licht uit te stralen. 'De Roeping van Mattheüs' is in dit opzicht onovertroffen. Maar wie is op dit schilderij eigenlijk de geroepene?

Door Eric Corsius

Er heerst in het gebouw een omzichtige rust. Er klinken slechts gefluister, gedempt spreken en tastend geschuifel van voeten. Het is bovendien schemerig. Hier woont immers iemand met een tere ziel en een prikkelbare huid: de kunst. We zijn namelijk in één van de vele kerkgebouwen in Rome, die topstukken herbergen: de kerk van de Heilige Lodewijk der Fransen (San Luigi dei Francesi). De kerk is beroemd door de drie doeken die de grote Caravaggio rond 1600 wijdde aan de apostel Mattheüs, voorstellende diens roeping, diens inspiratie en diens martelaarschap.

Chiaroscuro

De schilderijen hangen in een zijkapel, beschermd door een bronzen hek, waarvoor toeristen zich verdringen en in bochten wringen, om zich een indruk te verschaffen van de werken. De kapel is schaars verlicht. De bezoekers wachten, totdat iemand zo gul is om een muntje te werpen in het apparaat, dat voor korte termijn licht brengt in de duisternis. Er is echter iets wonderlijks aan de hand. Ook als de kunstverlichting niet is ingeschakeld, lijkt uit Caravaggio’s doeken zelf licht te stralen. Dit is de genialiteit van de uitvinder van de ‘licht-donker-stijl’ (chiaroscuro). Het eerste van de drie doeken, de Roeping van Mattheüs, is in dit opzicht onovertroffen.

Ik doe een duit in het schakelkastje en geef me over aan bespiegelingen.

Er valt vanaf de rechterzijde van het schilderij een bijna horizontale bundel licht over het hele tafereel. De personen, die tegen het licht inkijken, kruipen schrikachtig samen aan de linkerkant van de ruimte, meedogenloos in de schijnwerpers gezet. Ze kijken in de richting van de lichtbron, naar Jezus, die ongevraagd het huis heeft betreden waar de tollenaar Mattheüs kantoor houdt en waar deze plaatsvervangend voor de Romeinse bezetter geld int en centen telt.

Duister zaakje

Mattheus heeft natuurlijk op zich niets te verbergen. Maar helemaal op zijn gemak voelt hij zich toch niet. Wat hij doet voor de kost kan weliswaar het daglicht van de Romeinen verdragen. Het is voor een rechtgeaarde Jood echter toch een duister zaakje. Daarom doet hij zijn werk het liefst bij gedempt licht. Als Jezus, vergezeld van Petrus, plompverloren het tolkantoor betreedt, werpt hij echter een schril licht op Mattheus’ zaak.

Jezus heeft lef. Tot nu toe hebben Mattheus’ volksgenoten slechts besmuikt over de collaborateur gesproken. De soldaten houden immers een hand boven diens hoofd. Jezus schrikt er echter niet voor terug, met zijn vinger te wijzen.

Het is bij nader inzien geen beschuldigende vinger… althans niet alléén en niet op de eerste plaats. Jezus lijkt vooral te zeggen: ‘Kom op man, je hebt wel wat beters te doen. Kom mee. Doe met mij mee, niet met de Romeinen, als je al per se een buitenbeentje wilt zijn.’ Er is geen ontkomen aan, als Jezus Mattheus letterlijk en figuurlijk aanwijst. Tegelijk is het ook weldadig. De vinger van Jezus is niet strak gespannen, maar licht gebogen, zoals de vinger van de schepper in Michelangelo’s scheppingstafereel in de Sixtijnse kapel. Jezus roept Mattheüs en maakt zo van hem een nieuw mens.

Ongewisse

Vreemd genoeg laat Caravaggio ons enigszins in het ongewisse en is de vingerwijzing niet zo heel eenduidig. Wie immers is de aangewezen persoon? Wie is Mattheüs? De man met de baard? Die is in elk geval qua uiterlijk ervoor geknipt, om voor de rest van zijn leven en de kunstgeschiedenis als apostel door het leven te gaan. Of is het toch de jonge man, die vergeefs probeert weg te duiken en weg te kijken, krampachtig gebogen over zijn kleingeld? Of is het uiteindelijk nog iemand anders, iemand die niet in beeld is, iemand die zich bevindt buiten de lijst van het schilderij?

Terwijl de tijdschakelaar de laatste secondes wegtikt, denk ik na over de laatste vraag. Dan neemt het schemerdonker weer bezit van de zijkapel. Ik slenter naar de uitgang. Badend in het Romeinse lentelicht denk ik, een beetje melodramatisch: “Ben ik het, Heer?” Dan ga ik snel op zoek naar een ontnuchterende espresso. Het is maar kunst, zeg ik tegen mezelf. Maar het is wel overweldigende kunst, kunst die me niet loslaat.

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.