"Vooral associeerde ik de rozenkrans met de dood. Steevast immers werd hij in de handen gestopt van opgebaarde overledenen - alsof men hun wat te doen wilde geven om de eeuwenlange verveling te verdrijven." Eric Corsius staat stil bij de rozenkrans. In de rooms-katholieke traditie is het gebedssnoer verbonden met de maand oktober.
Door Eric Corsius
Ik zie haar nog zitten, mijn grootmoeder van vaders kant. Dag in dag uit, van vroeg tot laat zat ze in een rechte stoel in een kamer zonder centrale verwarming, televisie en fauteuils – dingen waaraan ik reeds als kind gewend was. In de kamer stond ook geen boekenkast. Het enige wat verwees naar een wereld buiten de woonkamer waren een lampenradio, die één keer per dag aan werd gezet voor het regionale nieuws, en enkele heiligenbeeldjes en bidprentjes. In deze kale omgeving zat oma te wachten. Het weinige waarop ze zich kon verheugen was ons bezoek, dat luister werd bijgezet door de zelf gebakken appelvlaai of de koude gehaktballen uit de provisiekast - want een koelkast ontbrak eveneens in de karige woning.
Oma leefde nog in de 19e eeuw, ook in religieus opzicht. Haar tijdsbesteding bestond uit het prevelend bidden van de rozenkrans. Daarmee troffen we haar iedere zondag aan, bij de door ons als kinderen als tergend saaie plichtpleging ervaren visite. Door intensief gebruik brak er weleens een schakeltje aan het gebedssnoer en bij de vaak door mijn vader herhaalde reparatie was er weleens een kraal verloren gegaan. Ach, Onze Lieve Vrouw zal wel niet hebben gekeken op een weesgegroetje meer of minder.
Oude mensen
De rozenkrans was iets voor oude mensen, voor mensen van vroeger. Ik zag hem immers alleen in de handen van mijn grootmoeder en van de bejaarde dames met versleten bontjassen die, alle liturgische vernieuwingen ten spijt, tijdens de zondagsmis de kralen door hun vingers lieten glijden. Vooral associeerde ik de rozenkrans met de dood. Om voor mij onbegrijpelijke reden werd hij immers steevast in de handen gestopt van opgebaarde overledenen, die hem tijdens hun leven al lang niet meer hadden gebeden - alsof men hun wat te doen wilde geven om de eeuwenlange verveling te verdrijven.
Mijn bevreemding over mijn murmelende grootmoeder maakte plaats voor respect, naarmate het geheim achter haar gedrag tot mij doordrong. Dat geheim bestond erin, zoals mijn moeder mij eens met gedempte stem toevertrouwde, dat mijn oma bad om een ‘zalige dood’. Aanvankelijk maakte deze verklaring mijn bevreemding alleen maar groter. Later leerde ik echter inzien wat er voor mijn grootmoeder op het spel stond: haar ziel en zaligheid. Het biddend aaneenrijgen van noodkreten aan Maria was een ernstige zaak. De rozenkrans was als het ware de ladder of het touw, die volgens oude legenden door Onze Lieve Vrouw vanuit de hemel naar beneden werd gelaten. Misschien verklaart dit ook het hardnekkige gebruik van het gebedssnoer als grafgeschenk.
Dominicus
De reddingsboei werd overigens officieel uitgeworpen toen Onze Lieve Vrouw aan de heilige Dominicus de opdracht gaf om deze vorm van vroomheid te verspreiden – zo wordt althans verteld. Veel kunstenaars hebben dit verhaal aangrepen voor een schilderij. De versie van Caravaggio (1571-1610) is één van de bekendste. Levensgroot is de legende weergegeven op een doek van zijn hand dat hangt in het Weense 'Kunsthistorische Museum’. De schilder put het gegeven dankbaar uit. De rozenkrans wordt opgevoerd als het geestelijk eigendom van zowel de gewone, eenvoudige gelovigen als de theologisch zo fijn besnaarde dominicanen. De vrome ketting verbindt alle rangen en standen in de kerk. Die worden als zodanig ook weergegeven op het schilderij. Aan de top van de piramide staat Maria als koningin, met op haar schoot haar zelfbewuste telg. Daaronder staan de predikheren met hun aanvoerder. Onderaan zitten de schenker van het schilderij en de gewone gelovigen die hun handen naar de rozenkrans uitstrekken als uitgehongerden naar brood.
Ankers
Zoals het hoort op een schilderij uit de barok, wordt er druk en dramatisch gebaard en gepraat. En behalve Dominicus lijkt geen van de mannen echt oog te hebben voor Onze Lieve Vrouw en haar zoon. Intussen blijven de koningin en haar prinsje de rust zelve, evenals de moeder en het kind aan de onderkant van het beeld. De volkse vrouw en haar zoontje zijn in hun betrekkelijke ingetogenheid het pendant van Maria en Jezus. Voor hen geen theater maar innig oogcontact. De twee vrouwen op het schilderij met hun zonen zijn de ankers op een zee van menselijke beroering. Vrouwen houden de boel wel vaker bij elkaar, ook in de kerk.