Gezichten als perkament waarop het leven met scherpe ganzenveer zijn verhaal heeft gekrast. Zo portretteert de Zeeuwse renaissancekunstenaar Marinus van Reymerswaele zijn modellen. Eric Corsius raakt in de ban van dit en twee andere schilderijen. Wat zij gemeen hebben? Het zijn geen iconen waarbij je, doorheen het geleden lijden, reeds het paaslicht ziet gloren, maar spiegels voor velen. Of worden deze schilderijen juist daarom een icoon?
Door Eric Corsius
Het beste van Nederland en Vlaanderen ligt in Spanje. En dan bedoel ik niet de vakantiekolonies aan de Costa Brava, doch de verzameling oude Vlaamse en Nederlandse meesters in het Prado en het ernaast gelegen museum Thyssen-Bornemisza. De oude artistieke band tussen Spanje en de Nederlanden is op zich al voldoende reden om ‘de koning van Spanje altijd te eren’. Onlangs was ik voor mijn werk in Madrid en kon ik weer even tijd maken voor een gang door de overweldigende collecties. En net als tijdens een vorige reis – waarvan ik op deze plek verslag uitbracht – raakte ik ook nu weer in de ban van een werk van Marinus van Reymerswaele (ca. 1490-1546).
Doorleefdheid
Dit keer was diens Roeping van Mattëus in het Thyssen-Bornemysza de boosdoener. In dit werk leeft de Zeeuwse kunstenaar uitvoerig zijn uitzonderlijke gave uit, om de doorleefdheid van de personages haarfijn weer te geven. Het gelaat van de geportretteerden is niet, zoals zo vaak in religieuze kunst, een raam met uitzicht op het goddelijk geheim, doch een perkament waarop het leven met scherpe ganzenveer zijn verhaal heeft gekrast. De innerlijke gloed van de Godszoon en de heiligen dringt niet door de opake huid van gezicht en handen heen - een huid die sporen vertoont van een leven vol bloed, zweet en tranen. We staan niet oog in oog met een doorzichtige icoon, doch met een spiegel.
Een blasé geworden kunstkenner zal wellicht verzuchten, dat de schilder wel erg nadrukkelijk zijn kundigheid etaleert en met zijn unieke handelsmerk te koop loopt. Toch lijkt het Van Reymerswaele er niet om te doen, zichzelf neer te zetten. Zijn stijlkenmerk is een statement. Hij wijkt bewust af van de serene en verheven benadering van andere religieuze kunstenaars. Hij benadrukt de menselijkheid van de personages, niet alleen door hun lichamelijkheid uit de doeken te doen – zoals in zijn tijd wel vaker gebeurde - maar ook en vooral door te laten zien dat deze lichamelijkheid een weg heeft afgelegd: een weg waaraan zij zijn versleten, een weg van zorgen en lasten. Van zijn handelsmerk maakt Van Reymerswaele overigens op een sublieme manier gebruik in zijn portret van Hieronymus. Diens hoofd heeft zoveel te verduren gehad in een leven van strijd en ascese, dat het symbolische doodshoofd op de voorgrond overbodig wordt. De heilige is zijn eigen memento mori.
Man van smarten
Het lijkt een hele stap van de Zeeuw Van Reymerswaele naar de Italiaan Bramantino (ca. 1465-1530), die in het Thyssen-Bornemysza is vertegenwoordigd door het magisch-realistisch aandoende schilderij van de Opgestane. Dit is een raadselachtig werk. De man op het schilderij is onmiskenbaar de tot leven gekomen gekruisigde. Maar evenzeer als Van Reymerswaele wijkt Bramantino af van conventies. De opgestane triomfeert hier niet over de dood en de hel. Vanuit het decor van een beklemmend nachtelijk landschap komt hij daarentegen op ons af als de man van smarten, in wiens ogen wij de verwijtende vraag lezen: ‘Waarom?’ De ondoorzichtigheid van het geleden lijden laat nog geen Paaslicht doorschemeren.
Gelatenheid
Toen ik thuis in mijn laptop de werken van Van Reymerswaele en Bramantino opzocht, bleef ik bij het digitale bladeren steken bij een schilderij van vier eeuwen later, gemaakt door de mondaine kunstenaar Ed. Manet (1832-1883). Het is getiteld Een Bar in de Folies-Bergère (1882). Tijdens een bezoek aan London had dit melancholische werk, waarvoor de bardame Suzon model heeft gestaan, me ooit al eens gegrepen. Nu ik Suzon terugzag in het gezelschap van de door zorg en lijden getekende figuren uit de renaissance, ging het op een nieuwe manier spreken. Net als de opgestane van Bramantino, staat de Parijse bardame frontaal en centraal in ons gezichtsveld. Ook haar gezicht spreekt boekdelen, zij het op een andere manier. Ze kijkt ons niet aan, maar laat haar ogen doelloos dwalen. Haar blik is naar binnen gekeerd, naar een wereld van vervlogen dromen, geconcentreerd op het beklemmende inzicht dat haar lot eens en vooral is bezegeld. Geen verwijt of wanhoop, maar gelatenheid spreekt uit haar houding.
Vrouw van smarten
Op haar manier is Manets model Suzon een vrouw van smarten. Een vrouw uit duizenden ook, een ‘druppel uit de zee’, zoals Maria, de moeder van Jezus, door Hiëronymus werd genoemd. Geen icoon maar een spiegel voor velen. Of misschien juist daarom een icoon?