In haar honderdste geboortejaar blijkt Etty Hillesum populairder dan ooit. Voor veel lezers is zij een grote bron van inspiratie. In de twee-en-een-half jaar waarin zij haar dagboeken en overgeleverde brieven schreef (van maart 1941 tot oktober 1943) maakte zij een enorme spirituele en persoonlijke groei door. Haar woorden hebben voor menig lezer een therapeutische werking. Etty Hillesum wilde graag schrijfster worden en ze wilde anderen helpen in een “psychologische practijk”. Die kans heeft zij niet gehad. “Maar het lijkt erop dat haar dagboekcahiers deze taak van haar hebben overgenomen”, concludeert Ria van den Brandt.
Door Ria van den Brandt
Op 9 maart 1941 begint de Joodse Etty Hillesum (Middelburg 1914 - Auschwitz 1943) een dagboek. Niet om verslag te doen van de oorlog, maar om verslag te doen van zichzelf aan zichzelf. Een therapeutisch dagboek. Ze wil onder meer korte metten maken met haar chaotische levenswijze, haar onrust en opgejaagdheid, haar alsmaar niet “aan het werkelijke” toekomen. Al schrijvende gaat ze op zoek naar altijd geldige woorden, naar een houvast voor het leven. Daarbij belandt ze in een opmerkelijk bewustwordingsproces waarbij ze ‘iets van een God’ in zichzelf ontdekt, een God die volgens haar niets met de oorlog te maken had – elkaar uitmoorden is mensenwerk – en die ze veilig door de tijd heen wil loodsen.
Hillesums dagboekcahiers – geschreven van 9 maart 1941 tot en met 13 oktober 1942 – waren in eerste instantie niet voor publicatie bedoeld. Toch besluit Etty Hillesum voor haar definitieve vertrek naar kamp Westerbork om haar “modderschrift” bij haar huisgenote Maria Tuinzing achter te laten. Haar innerlijk avontuur mocht worden gepubliceerd indien ze niet van de kampen zou terugkeren. Aldus geschiedde. En zo werd de wereld geconfronteerd met een egodocument dat zeer veel verschillende reacties uitlokte. Uit de veelkleurige en conflictrijke receptiegeschiedenis is in elk geval duidelijk geworden dat Hillesums werk voor veel mensen een inspiratiebron is om tot innerlijke rust te komen. Het lezen van haar woorden lijkt te werken als een therapeutische onthaasting, een herontdekking van het leven in de waan van de dag. Sinds enige tijd ontmoet ik regelmatig mensen die intens blij zijn dat ze het werk van Etty Hillesum hebben ontdekt. “Dit helpt mij verder met mijn leven” hoorde ik onlangs en ook “dat het leven ondanks alle zinloosheid toch zinvol is, dat leerde ik van het dagboek”. In haar honderdste geboortejaar blijkt Etty Hillesum populairder dan ooit. Voor veel lezers komt ze als geroepen.
Innerlijke chaos
Etty Hillesum kwam uit een onconventioneel en getalenteerd gezin. In het dagboek beklaagt ze zich weleens over het feit dat haar ouders haar geen enkel houvast hadden meegegeven.[1] Integendeel. Hun “kapitaal aan begaafdheid en menselijke waarde” werd helemaal niet goed gebruikt. Zo schrijft ze over haar ouderlijk huis: “Je breekt hier je nek over de onopgeloste problemen over snel wisselende stemmingen, het is een chaotische en droevige toestand, die zich weerspiegelt in de uiterlijke chaos van de huishouding.” Op het moment dat ze dat schrijft, is ze al een maand of vijf bezig om haar gevoelens en gedachten zo eerlijk mogelijk in een dagboek te registreren. Haar eigen “psychische hygiëne” stond op het spel. Haar grote inspiratie was de ontmoeting met de Duits-Joodse psychochiroloog Julius Spier (1887-1942). Deze Jungiaanse handlijnkundige vertelde haar dat zij haar eigen gevoelens van onbehagen moest onderkennen als een “seelische Verstopfung”, een verstopping van de ziel. Met zijn hulp zou ze wat meer vat kunnen krijgen op haar stemmingswisselingen. Ondanks enige ambivalenties was ze verbaasd over de wonderen die hij in korte tijd bij haar had verricht door “gymnastiek, ademhalingsoefeningen, verhelderende, verlossende woorden over mijn depressies, verhouding tot anderen enz.”. Ze was aangenaam verrast door het plotselinge verdwijnen van haar verstopte gevoel en de opkomst van vloeiende gevoelens van innerlijke bevrijding, rust en orde. Deze onverwacht snelle resultaten waren voor haar een reden om het avontuur van de Spieriaanse therapie van zelfverwerkelijking – Werde der du bist! – aan te gaan. Tot de dagelijkse ingrediënten van haar nieuwe levenswijze behoorden naast lichamelijke disciplinering ook lezen, schrijven en een dagelijks moment van inkeer, een zogeheten “boeddhistisch kwartiertje”: niet naar de wereld luisteren, maar naar jezelf.
Midden in het struikgewas
In haar dagboek maakt Etty Hillesum al snel gebruik van de term ‘vroeger’, daarmee vooral verwijzend naar de tijd voordat ze Spier kende: toen ze het leven minder goed of helemaal niet in de hand had. Wanneer ze over ‘vroeger’ begint te schrijven, dan volgt meestal een betoog van grote ontevredenheid over zichzelf: “Vroeger had ik altijd het opgejaagde gevoel nergens tijd voor te hebben, tenminste geen tijd voor de kleine dingen des levens, niet voor de tandarts, niet voor de kapper, niet voor een blokje om te wandelen en niet altijd voor vrienden, tenminste gesprekken, intermezzos met vrienden en kennissen gaven me dan steeds een krampachtig en onrustig gevoel, dat het ergens van m’n kostbare tijd afging. En waarvoor had ik al die tijd nodig?” Ja, waarvoor had Hillesum al die tijd nodig? Ze vervolgt: “Voor m’n ‘Werk’, een zeer mystiek begrip, want van dat werk kwam niet veel terecht, door die innerlijke onrust en opgejaagdheid.” Juist ja. Voor veel hedendaagse lezers zal dit een herkenbare gemoedstoestand zijn: voortdurend het gevoel te hebben nergens tijd voor te hebben en ook aan het ‘echte werk’ niet toekomen. Mochten we denken dat dit symptomatisch is voor onze tijd – druk druk druk – dan zouden we ons dus weleens kunnen vergissen. Het lijkt veeleer symptomatisch voor de menselijke psyche die zichzelf regelmatig verliest in een teveel aan dingen en dingetjes. Etty Hillesum heeft het zelfs over een “weerzinwekkende ragoût van allerlei kleine gedachtetjes en onrustjes” in haar hoofd. In het dagboek trekt ze al schrijvend ten strijde tegen deze ragoût. “Het is allemaal weer zoekender en onrustig en opgejaagd van binnen. En het hoofd weer strak gespannen. Ik herinner me met een zekere afgunst de twee vorige Zondagen: de dagen lagen als open wijde vlaktes voor me en ik kon vrij over die vlaktes gaan en die dagen waren wijd en onbelemmerd in hun uitzicht. En nu zit ik weer midden in het struikgewas –”. Het woord “struikgewas” is een van haar favoriete beelden voor getroebleerde gemoedstoestanden. Er is dan sprake van een opeenhoping van “kleinmenselijke rommel en franje” die moeten worden weggewerkt, bijvoorbeeld door haar dagelijkse meditatie: “En laat dat dan het doel zijn van dat mediteren: dat je vanbinnen één grote, ruime vlakte wordt, zonder het geniepige struikgewas, dat het uitzicht belemmert. Dat er dus iets van ‘God’ in je komt, zoals er in de Negende van Beethoven iets van ‘God’ is.”
Het eigen lawaai
Dat er iets van ‘God’ in Hillesum komt is bij de meeste lezers van haar nagelaten werk niet onopgemerkt gebleven. De God van Etty Hillesum zit voorbij het struikgewas en de onrust, hoort bij haar zielenlandschap van wijdheid en rust: “En achter de struikgewassen van m’n onrust en verwarringen strekken zich de brede effen vlaktes van m’n rust en overgegevenheid.” Wat dus nodig is, steeds weer, is om voorbij het struikgewas te geraken. Daartoe is een confrontatie met alle soorten van psychische verstoppingen nodig. Zelfconfrontatie is haar manier om de dichtgeslibde “afvoerkanalen” weer te laten vloeien en tot ware oceanische wijsheid en innerlijke vrede te komen. Daarom probeert Hillesum met enige volharding zo eerlijk en niets ontziend mogelijk haar hebbelijkheden en onhebbelijkheden op een rijtje te zetten. En daarbij scheldt ze zichzelf nogal eens uit: ‘snertprul’, ‘onbenullig mispunt’, ‘gemakzuchtig loeder’. En omdat ze bij alles vragen stelt, heeft ze ook weleens haar twijfels over het mediteren: “Ja, en daar zat ik. Heel stil. A.h.w. starende op m’n navel, in vrome afwachting, of er nieuwe krachten in me wilden opborrelen.” En ze vraagt zich dan af of dat “werken aan zichzelf” in oorlogstijd eigenlijk wel helemaal verantwoord is. Is het niet allemaal te egocentrisch? En wat heeft de oorlogvoerende samenleving eraan? Toch concludeert ze voor zichzelf dat het “geen ziekelijk individualisme” is. Sterker, ze meent dat vrede alleen een echte vrede kan worden wanneer iedereen aan zichzelf zou werken, “wanneer eerst ieder individu in zìchzèlf vrede sticht”. Een dergelijke sprong van persoonlijke innerlijke vrede naar wereldvrede is paradigmatisch voor Hillesums psychologische kijk op de wereld. Het doet denken aan Ghandi’s motto “Verbeter de wereld, begin bij jezelf”. Hillesum is ervan overtuigd dat mensen eerst aan zichzelf moeten werken en dan aan de wereld. Het “lawaai” van de buitenwereld is volgens haar veelal een projectie van ons eigen lawaai – voortkomend uit “de botsing van een hele hoop complexjes tegen elkaar”. Wie het eigen lawaai kent zal een beter mens worden.
Tegen de struisvogelpolitiek
Het persoonlijk onderzoek naar het eigen lawaai vraagt om een nietsontziende analyse van ons eigen “kleine ik”, van onze “ich-haftigkeit”. Etty Hillesum vindt dat iedereen uit “zijn eigen ‘ich-haftigkeit’ vandaan zou moeten komen”. Ze meent dat er sprake is van “een struisvogelpolitiek van velen” die een beroep doen “op het gewicht en de ernst” van de oorlogstijd en intussen “hun eigen kleine problemen onopgelost en slordig in alle hoeken van hun wezen laten slingeren”. En ze vervolgt: “Er is een apart soort moed voor nodig om in het aangezicht van belangrijke gebeurtenissen van jezelf kleine en z.g. onbelangrijke problemen ernstig te nemen. Maar worden in laatste instantie de gebeurtenissen, die groot en dreigend buiten en boven en om ons staan, maar waarmee we een innerlijk contact zouden moeten voelen, niet geboren uit ons zelf?” Met andere woorden: zouden we werkelijk aandacht besteden aan de samenstelling van ons persoonlijk struikgewas en onze zwakke punten beter leren kennen, dan zou er vanzelf een betere wereld komen. Er is volgens Hillesum “een apart soort moed” voor nodig, maar het loont zich. Onze getroebleerde en kwetsbare gemoedstoestanden zijn immers de belangrijkste veroorzakers van geweld en oorlog. Etty Hillesum schreef dergelijke en andere gedachten op tijdens de oorlogsjaren, een innerlijk antwoord formulerend op de totale oorlogsdreiging om haar heen. Zij bleef ondanks alles in het “het werken aan zichzelf” geloven. Het was voor haar de manier om door haar eigen onrust en opgejaagdheid heen te breken en tot grote innerlijke vrede en weerbaarheid te komen. Door het “werken aan zichzelf” had ze de werkelijkheid voorbij het struikgewas ontdekt: het kostbare leven, God, liefde. Wie bang was voor het eigen struikgewas, zou volgens Hillesum niet alleen onwetend blijven over de eigen barricades maar ook over de eigen verborgen bronnen. En wie zichzelf niet wilde helpen om een beter mens te worden, zou ook nooit anderen kunnen helpen. En Etty Hillesum wilde anderen graag helpen, het liefst in een “psychologische practijk”.
Een postume “practijk”
Dieptepsychologische en pacifistische Schöngeisterei of een nalatenschap met een bezielde boodschap van humaniteit en godsgeloof?[2] Is het trouwens nodig om daarover een oordeel te vellen? Hillesum heeft niet de tijd van leven gehad om haar dagboekaantekeningen te ordenen of te censureren. Wie weet wat ze postuum uit haar teksten zou hebben geschrapt. Aanvankelijk hebben anderen dat voor haar gedaan (Het verstoorde leven, 1981), maar sinds 1986 is er gelukkig een volledige en ongecensureerde editie beschikbaar.[3] Etty Hillesum heeft haar elf cahiers en een stapeltje brieven voor ons achtergelaten, ondanks haar regelmatig opduikende twijfels: “Ik ben begonnen m’n dagboekschriften over te lezen en ik moet zeggen, dat ik me af en toe geneer voor de bakvisachtige nonsens.” Ze heeft het ook wel over haar “vervloekte onzin” die haar soms “een ietwat gegeneerd gevoel” geven. En wanneer ze één van haar schriftjes toevertrouwt aan haar huisgenote Maria Tuinzing, schrijft ze: “Je vraagt om een dagboek – omdat jíj het bent, ik laat zo een onnozel schrift achter, er staat zoveel rommel in, indiscrete vrouw!” Etty Hillesum is echter over haar schaamte heengestapt en heeft haar dagboekaantekeningen – inclusief alle rommel en rafels – aan ons nagelaten. Een ware gift, juist ook vanwege de talloze struikgewassen. Meerdere factoren zullen bij Hillesums besluit een rol hebben gespeeld, maar duidelijk is dat ze zich gaandeweg steeds meer “een bewaarplaats van een stuk kostbaar leven” was gaan voelen alsook een getuige van de lotgevallen van het Joodse volk. Ze voelde een appèl om te getuigen. De enige manier om bij voortijdig sterven haar stem door te geven aan “de komende generaties” was haar dagboekcahiers uit handen te geven.
Ze heeft zelf niet meer de kans gehad om een “psychologische practijk” te beginnen, maar het lijkt erop dat haar dagboekcahiers deze taak van haar hebben overgenomen. Veel lezers worden op onnavolgbare wijze heel persoonlijk geraakt door Hillesums woorden, alsof haar woorden levensreddend zijn en een nieuw begin mogelijk maken. En ik moet weer denken aan de jonge vrouw die ik onlangs ontmoette en zo blij was met haar ontdekking van Hillesums werk en spontaan riep: “Dit helpt mij verder met mijn leven.”
[box type="shadow" ]
Noten
[1] Zie voor een meer uitgebreide introductie in het leven en werk van Etty Hillesum: Ria van den Brandt, Denken met Etty Hillesum, Meinema: Zoetermeer 2006.
[2] Deze vraag heeft uiteraard geen betrekking op Etty Hillesum getuigenissen van het Joodse volk. Haar getuigenissen van doorgangskamp Westerbork, met name haar brief van 24 augustus 1943, moeten worden onderscheiden van haar zelfgesprekken in het dagboek.
[3] Etty Hillesum, Het werk, onder redactie van Klaas A.D. Smelik, tekstverzorging door Gideon Lodders en Rob Tempelaars, Balans: Amsterdam 2012 (zesde herziene een aangevulde druk van de eerste editie van 1986).
Ria van den Brandt is onderzoeker ‘Spirituality Studies’ en ‘Holocaust Studies’ bij de Faculteit der Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen en specialist op het gebied van Etty Hillesum Studies (waarvan zij samen met Klaas A.D. Smelik de initiator was). Van den Brandt heeft ca. tien boeken over Etty Hillesum op haar naam staan (als auteur of redacteur; zie bijvoorbeeld hierboven, noot 1) en een groot aantal essays. Ook geeft zij regelmatig lezingen en colleges over Etty Hillesum in binnen- en buitenland. Een zeer recente bijdrage verscheen in het themanummer over seksualiteit van het tijdschrift Speling.
Meer informatie over activiteiten in het kader van het Etty Hillesumjaar zie: www.100jaarettyhillesum.nl. Met onder andere: lezingen en expositie over het leven van Etty Hillesum (in het Etty Hillesum Centrum in Deventer en in Westerbork); Etty-wandelingen door Amsterdam; en Etty Hillesum als gids: een schrijf en meditatieweekend.
[/box]