Het meeslepende verhaal van Stefan Zweig over een blinde kunstverzamelaar roept vragen op over kunst. Zoals: wat verleent een kunstobject zijn waarde? Maar bovenal gaat het verhaal over liefde. Kan liefde samengaan met leugen en bedrog? Moeten we het leugentje om bestwil wel op de spits drijven tot een vreugdeloze kwestie van ethiek? Of heeft liefde, net als geloof, ook iets van een spel, waarin we elkaars dromen intact laten?

Door Eric Corsius

Een van de mooiere verhalen over kunst en liefde is geschreven door de Oostenrijker Stefan Zweig (1881-1942). Het speelt zich af in de inflatiejaren en heet ‘De onzichtbare collectie’. Verteld wordt hoe een kunsthandelaar een oude kennis opzoekt, die een hartstochtelijk en verbeten kunstverzamelaar is. Hem wachten enkele onthutsende ontdekkingen. Zo wordt de vreugde van het weerzien overschaduwd door het choquerende feit dat de verzamelaar blind is geworden. Niettemin wil deze maar al te graag zijn intussen tot een waardevolle schat aangegroeide verzameling tonen … een schat die ongeschonden de crisisjaren lijkt te hebben overleefd.

Inderdaad: lijkt. Want niet snel daarna wordt de bezoeker door de dochter des huizes ter zijde genomen, die hem een geheim toevertrouwt. Gedwongen door de omstandigheden hebben zij en haar moeder de prenten één voor één van de hand gedaan. Slechts op die manier kon het gezin het hoofd boven water houden -  en dat laatste ternauwernood, want door de inflatie verdween de geldelijke opbrengst na iedere verkoop als sneeuw voor de zon.

De oude man werd natuurlijk niet ingelicht. In de mappen en passe-partouts werden blanco vellen gestopt. Zo kon de fijnproever nog steeds ervan genieten, de prenten door zijn handen te laten gaan en vol trots aan bezoekers te tonen – en aldus kon hij ook in deze barre tijden zijn bezit koesteren en ermee pronken. Na de bezoeker te hebben ingewijd drukt de dochter hem op het hart, het spel mee te spelen en haar vader in de waan te laten - hetgeen dan ook gebeurt.

Waarde in zichzelf

Zweig heeft een elegant geschreven, spannend en meeslepend verhaal nagelaten. Los daarvan geeft het ook te denken. De bizarre omstandigheid dat een blinde geniet van zijn kunstbezit roept de vraag op, waarin de waarde van kunstobjecten is gelegen. Ze zijn blijkbaar meer dan uitwisselbare en kopieerbare dragers van informatie – in dit geval een beeld. Los van het feit of een menselijk subject ernaar kijkt, hebben kunstwerken als object blijkbaar een waarde in zichzelf.

Het verhaal roept even de verdenking op, dat het hierbij gaat om een materialistische waarde, gezien de zelfvoldaanheid waarmee de verzamelaar zijn collectie koestert. Hij ziet haar, anders dan zijn gezinsleden, echter niet als een belegging of een appeltje voor de dorst. Hij geniet van de intrinsieke waarde ervan of – in Walter Benjamins woorden - van haar ‘aura’. Deze immateriële waarde van het materiële, om het paradoxaal uit te drukken, maakt de bezitter bestand tegen de ontberingen van de crisistijd. En natuurlijk ontleent de verzamelaar er een gevoel van eigenwaarde aan, zoals een minnaar trots is op de verovering en het bezit van zijn geliefde.

Complexiteit van de liefde

Het verhaal gaat ook over de complexiteit van de liefde. Echtgenote en dochter doen met pijn in het hart wat onvermijdelijk is, maar gunnen tevens de oude man zijn gevoel van waarde en eigenwaarde. Hun liefde heeft echter een wrange bijsmaak. Ze heeft iets tragisch en machteloos. Bovendien roept ze ethische vragen op. Kan liefde samengaan met leugen en bedrog? Met een leugen, ook een leugen om bestwil, reduceer je de ander tot en onmondig kind, zou Kant hebben gezegd.

De verwarring krijgt aan het eind van het verhaal nog een extra dimensie. Bij de lezer dringt zich namelijk een verdenking op jegens de blinde verzamelaar zelf. Het is niet uitgesloten dat hijzelf heel goed in de gaten heeft, welk goed bedoeld spel er wordt gespeeld met en voor hem – en dat hij het meespeelt, om echtgenote en dochter in de waan te laten dat hun opzet slaagt. De verzamelaar lijkt hier op de aartsvader Izaäk in Thomas Manns ‘Jozefromans’, die het bedrog van zijn zoon Jakob ogenschijnlijk blind, maar zienderogen laat passeren, omdat ze daar beide beter van worden.

Lichtheid

Is dat allemaal nu zo erg? Is de liefde werkelijk alleen maar een vreugdeloze kwestie van ethiek? Is de liefde – net als geloof en religie – niet óók een spel? Een spel waarbij zaken horen als cadeautjes en complimentjes geven - en andere leugentjes en leugens om bestwil? Een spel waarin we elkaars dromen intact laten? En is ze niet juist daardoor een bron van zingeving en geluk, vreugde en lichtheid?

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.