Paulien van Bohemen is geestelijk verzorger in een verpleeghuis. Ze tekent scènes op uit het dagelijks leven aldaar. "We hebben ons meisje nooit gezien, want de dokter zei, dat dat beter was."
Door Paulien van Bohemen
Hij staat bij het slaapkamerraam en kijkt uit over de parkeerplaats van het verpleeghuis. “Zie je die blauwe Renault Twingo? Die heeft een te lage bandenspanning. Daar slijten de banden sneller van. Zonde. Kwestie van elke twee maanden oppompen.” Hij draait zich om en trekt een scheef lachje. “Sorry, beroepsdeformatie. Ik ben automonteur geweest.” Hij loopt naar zijn huiskamer van zijn appartement en gaat op de bank zitten. “Half drie pas. De tijd gaat vreselijk langzaam op het moment. Geen bezoek, niet naar buiten, niks. Ik loop honderd keer per dag van het kastje naar de muur. En daarbij heb ik veel te veel tijd om na te denken. Vooral over haar, mijn dochter.” Hij schuift heen en weer over de bank en schraapt zijn keel.
“Ons dochtertje is doodgeboren. Na zes maanden kreeg mijn vrouw hevige buikpijn en bloedverlies. Het bleek goed mis. Ze is met spoed bevallen. We hebben ons meisje nooit gezien, want de dokter zei, dat dat beter was. Ik heb altijd verdriet gehad om haar. En nu het zo stil is, vliegt het me al helemaal naar de keel. Ik mis haar. Soms droom ik, dat ik haar wel vast had mogen houden. Dood, maar met een mooi gaaf huidje. Of ik zit hier te fantaseren hoe haar leven geweest zou zijn. Misschien was ze nu zelf wel moeder geweest. De tekeningen van haar kinderen zouden hier aan de muur hangen. En ze had een leuke vent gehad, met wie ik over auto’s kon praten.” Dromerig kijkt hij voor zich uit.
“We hadden nog geen naam voor haar en noemden haar in de gauwigheid José. Ik vind dat eigenlijk een naam van niks. Ik hou al jaren een lijst bij van mooie vrouwennamen die ik ergens hoor en die haar beter hadden gepast. Belachelijk toch, dat ik dit doe? Ik lijk wel gek, ik weet het.” Hij slaat zijn ogen neer en wrijft over zijn bovenbenen. “Ik heb veertig jaar bij dezelfde garage gewerkt, maar met mijn collega’s sprak ik nooit over haar. Daar vertelden we alleen sterke verhalen. Dit is een zwak verhaal.”
Buiten op de parkeerplaats roepen twee collega’s elkaar een fijne middag toe. Even later het geluid van startende wagens. Hij veegt met zijn mouw langs zijn ogen. Dan kijkt hij langzaam op. “Toch fijn om even over haar te kunnen praten. Dank je wel, dat je me een beetje hebt uitgedeukt.”