In mijn vriendenkring hoor ik steeds meer mensen praten over meditatie. Over de rust en het inzicht die het mediteren ze brengt. Op zich is dat natuurlijk niets nieuws - meditatie en mindfulness zijn tenslotte al jaren populair, zij het vooral als een soort ontspanningsoefening of medicijn tegen stress. Steeds vaker praten zij over meditatie in relatie tot veel wezenlijkere dingen – bijna op het spirituele af. Waar komen je gedachten vandaan? Wie ben ‘ik’? Waar zit dat gevoel, ‘ik’? Zijn de dingen waar ik me druk om maak dat echt wel waard? Wat doet er echt toe in het leven? Vragen waarop hun antwoorden veranderen door meditatie.
Eigenlijk is dat verbazingwekkend: dat niet nadenken en argumenteren, maar stilzitten en op je ademhaling letten de manier waarop je over die vragen nadenkt kan veranderen. Dat staat haaks op geïdealiseerde ideeën over de macht van de rede en het denken. Het denken blijkt geen puur instrument van harde logica dat toevallig in je lichaam woont, maar wordt al ingrijpend beïnvloed door aandacht te vestigen op de meest basale lichamelijke actie die er is: ademhalen. Adem blaast frisse lucht door je gedachten. Voor mijn vrienden gaat dit alles ver voorbij ontspanning of het managen van stress. Hun kijk op het leven verandert erdoor. Zij beoefenen dus geen ontspanningsmeditatie, maar een existentiële meditatie, een praktijk die terug te voeren is op bewegingen uit de Indiase ijzertijd, zoals het boeddhisme en jaïnisme.