Techniek is overal. Akkoord, dat weten we. Maar hoe fundamenteel techniek ons zelfbeeld en levensbeschouwing beïnvloedt, daarvan zijn we ons vaak nauwelijks bewust. Techniek is cultuurscheppend stelt hoogleraar René Munnik. Hoe groot en onvoorstelbaar de invloed van de nog jonge digitale informatietechnologie zal zijn, laat hij zien aan de hand van een andere technische revolutie die wij nauwelijks nog als zodanig ervaren: de uitvinding van het schrift.
Door René Munnik
De digitale informatie- en communicatietechnologie van vandaag roept tal van ethische en maatschappelijke vragen op, omdat ze naast beloften ook nieuwe risico’s en mogelijkheden tot misbruik met zich meebrengt. ‘Hoe moeten we ermee omgaan?’ Achter die vraag zit de veronderstelling dat mensen uiteindelijk de baas zijn over de techniek: wij maken, gebruiken en beoordelen haar, en niet andersom. Dat laatste klopt natuurlijk. Maar zijn we echt zo onafhankelijk van de techniek?
Iedereen beseft wel dat onze leefwereld tegenwoordig volkomen gebonden is aan de technologieën die haar aan de gang houden. Eén flinke elektriciteits- of internetstoring, en het hele maatschappelijke leven ligt plat. In die zin zijn we daar volkomen afhankelijk van. Maar dat bedoel ik niet. De vraag is: kunnen we ten opzichte van die technologieën wel een ‘buitenstaander-standpunt’ innemen van waaruit we die dan onafhankelijk zouden kunnen beoordelen? Is, met andere woorden, de techniek niet al van invloed op het perspectief waarmee wij de dingen op waarde schatten, is onze kijk-op-de-werkelijkheid niet bij voorbaat gekleurd door de technologieën om ons heen?
Dit laatste noemt men ‘technologische mediatie’, en dat begrip slaat op de manier waarop technologieën onze verhouding tot de werkelijkheid bemiddelen. Bijvoorbeeld, dat in een wereld waarin iedereen beschikt over telefoons en vervoersmiddelen andere ideeën postvatten over wat mensen aan ‘bereikbaarheid’ van elkaar mogen verwachten. En dat kleurt de manier waarop werkgevers omgaan met werknemers, en vrienden met elkaar. Hierbij gaat het niet zozeer om strikt ethische vragen, maar meer om de algemene vormgeving van het leven en om wat men daarin als ‘normaal’ ervaart. Wij vinden een dagelijkse woon-werkafstand van tachtig kilometer niet bijzonder, maar een anderhalve eeuw geleden kon je dat van niemand eisen.
Kijk op de dingen
Als je iets wilt begrijpen van de invloed van hedendaagse informatica en digitale technieken op religie, dan is vooral die technologische mediatie van belang, omdat die van invloed is op de manier waarop we tegen het leven aankijken. Zeg, onze ‘levensbeschouwing’ in de basale betekenis van onze ‘kijk op de dingen’. En dat geldt eens te meer voor het christendom, omdat deze religie zelf sterk werd bepaald door de mediaties van een heel specifieke techniek: de oeroude informatietechniek van het schrift, en meer in het bijzonder, van het alfabet. Het christendom is immers, net als jodendom en islam, een godsdienst van het Boek. En zonder schrift geen boek. Daarbij doet zich wel het probleem voor dat wij moeite hebben om te erkennen dat het schrift een techniek is. Onze blik op de werkelijkheid is namelijk zo sterk door het schrift gemedieerd dat het nauwelijks nog als ‘technisch’ wordt ervaren en een vanzelfsprekend onderdeel van onze leefwereld is geworden.
Jonge kinderen die net leren lezen en schrijven, beseffen dat nog wel. Maar als ze die vaardigheden eenmaal ‘geautomatiseerd’ (!) hebben, dan verdwijnt dat technische karakter uit het bewustzijn. Het ‘technische’ ervan wordt dan in het denken gewoonlijk overgeslagen; enkel de inhoud van de geschriften doet er dan nog toe. De techniek werd ‘ingelijfd’ en is dan voortaan zoals de bril die je op je neus hebt: hij helpt je om te zien maar blijft zelf onzichtbaar. En wanneer het eenmaal zo ver is, dan bewegen we ons werktuiglijk(!) in een wereld die vergeven is van geschriften… een wereld waarin Gods Woord geschreven, waarin de wet gecodificeerd en het denken geletterd zijn. Kortom, een wereld waarin religie, rechtspraktijk, wetenschap en zo meer gegrondvest zijn op teksten. En wel in die mate dat ‘geletterdheid’ een impliciet onderdeel werd van het joodse, christelijke, islamitische en humanistische zelfbeeld.
Dat hoort allemaal bij de enorme culturele spin-off van de techniek van het alfabet. En precies op dit punt wordt het in het hart geraakt door de opkomst van de digitale informatie- en communicatietechnologie, want die morrelt aan de status van de letter. Laten we dus eerst naar de rol van het alfabetische schrift, die oeroude informatie- en communicatietechniek, kijken.
Mythos
Toen het schrift nog niet was uitgevonden, bestond het woord enkel als gesproken woord (Grieks: mythos) en wist je enkel over het verleden dat voorafging aan je eigen herinnering, langs de weg van het horen zeggen: via vertellingen en niet via zijn eigen gearticuleerde en gedocumenteerde mededelingen.[1] Verhalen die het volledig moesten hebben van herinnering en doorvertelling waren vatbaar voor improvisatie en contaminatie.
Ze waren niet strak gefixeerd en plooiden zich naar de verschillende kringen van vertellers en toehoorders. En als ze gaandeweg veranderden dan kon dat nauwelijks opgemerkt worden omdat men geen teksten bezat om dat aan af te meten. Alleen met behulp van metrum, rijm en melodie hield men volzinnen in het gareel en liet men woorden in de pas lopen. Deze poëtische middelen ondersteunden het collectieve geheugen en dienden als fixeermiddel voor woorden. Verhalen, wetten en gebeden werden geconserveerd en bestendigd als lied, spreuk of gedicht.
Bovendien, als een verhaal niet in herinnering werd gehouden door het herhaaldelijk te vertellen, te spelen of te zingen, dan verdween het spoorloos. Door tot de verbeelding te spreken of hun (collectieve) identiteit te schragen verleidde een verhaal de mensen om het door te vertellen. Lukte dat niet, dan vergat men het, en was het er achteraf nooit geweest. Het mondelinge verslag van een knokpartij moest wel een sage over een godenstrijd of een heroïsche stichtingsdaad worden om niet in vergetelheid te raken.
In een cultuur zonder geschriften bestaan de sporen uit het verleden daarom uit sterke verhalen van het type ‘er was eens…’. Zo’n verleden is van een andere orde dan de tijd waarin men zelf leeft; het is ‘mythisch’ en een orale cultuur bezat daarvoor geen enkel alternatief. Dat mythische verleden was het enige waarvan men zich bewust kon zijn – men kende helemaal geen ‘historische feiten’, dat wil zeggen: vervlogen ‘feiten’ die toch als ‘objectief kenbaar’ gelden op grond van getuigenberichten in geschreven bronnen.
En omdat men dat objectiviteitsbesef miste, had men ook geen maatstaf om dat mythische verleden als fictief te beoordelen. Geletterden kenden dat objectiviteitsbesef wel, en gingen daardoor leven in een soort tijd die voor ons vanzelfsprekend is: geschiedenis. En de mythe werd een bloemrijk, exotisch of diepzinnig literair genre. Kortom, de beslissende voorwaarde voor de overgang van de oraal overgeleverde ‘niet-geschiedenis’ in de prehistorie naar ‘geschiedenis’ in onze tijd was de uitvinding van het alfabet.
Denken
Geletterd – reflexief, systematisch – denken eist een bepaalde verhouding tot het woord, die zonder het alfabetisch schrift nagenoeg onmogelijk is. Want het schrift heeft invloed op de manier waarop wij taal waarnemen. Het gesproken woord is goeddeels een zaak van het oor, maar het geschreven woord is vooral een zaak van het oog.
Wanneer de taal enkel als klank voorkomt, dan is ze tijdelijk/akoestisch/musisch georganiseerd en niet ruimtelijk/optisch/grammaticaal. Zelfs de verdeling van volzinnen in losse woorden vindt geen aanleiding in het spreken, want een cesuur tussen woorden spreekt men niet uit. Taal die enkel uit klank bestaat, laat zich niet rede- of taalkundig ontleden en geeft daarom nauwelijks aanleiding tot het identificeren en rubriceren van individuele woordbetekenissen of het markeren van strakke begripsonderscheidingen. Dat lukt pas wanneer de taal zichtbaar wordt gemaakt als een grammaticale structuur. Daarvoor zijn schrifttekens (grammata) onontbeerlijk.
In orale culturen blijkt men zelfs buitengewoon eenvoudige oefeningen in abstract en categoriserend denken niet te kunnen oplossen. In plaats daarvan beschikt men over een groot vermogen tot memoriseren en fabuleren, ondersteund door narratieve en poëtische hulpmiddelen. Waarschijnlijk was de Griekse schriftrevolutie de noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaan van de Griekse filosofie. De werken van Homerus en Hesiodus zijn nog ‘oraliteit op sterk water’ – schriftelijk gefixeerde mythen –, maar die van Plato, vier eeuwen later, zijn al een exponent van geletterd proza: filosofie.
Geletterdheid
Het huidige alfabetische schrift werd volwassen in Israël in de Koningstijd omstreeks de tiende eeuw voor Christus, en iets later in Griekenland. In Israël was het de voorwaarde voor de schriftreligie en in Griekenland voor het geletterde filosofische denken. Dat zijn twee pijlers van de westerse beschaving. En zoals gezegd: deze beschaving verwierf door het schrift ‘geschiedenis’ en een menselijk zelfbegrip als intellectueel wezen waarbij het dat ‘intellect’ voornamelijk opvatte als intus legere – ‘innerlijk lezen’, geletterd denken.
Je kunt rustig zeggen dat tot op heden het alomvattende culturele bestel van de christelijke beschaving gekenmerkt werd door ‘geletterdheid’. Die laatste bepaalde haar bestendige mind frame van de afgelopen millennia. Of liever, het begrensde het speelveld waarbinnen de christelijke beschaving met zichzelf in de weer was en in de clinch lag. Zelfs de meest krasse religieuze en ideologische tegenstellingen bewogen zich nog altijd binnen het strijdperk dat door de ‘letter’ was uitgezet.
Het antwoord op Tertullianus’ retorische vraag ‘Wat hebben Athene en Jeruzalem met elkaar te maken?’ (hij bedoelde: niets) moet luiden: alles. Want het geletterde Griekse denken trof in zijn eigen pantheon alleen maar analfabeten aan. Zeus heeft nooit leren lezen en schrijven. Waar anders kon dat denken terecht dan bij de geschreven openbaring uit Jeruzalem? Van de andere kant, wilde die openbaring uit Jeruzalem een daaraan beantwoordend geletterd denken vinden, dan was het aangewezen op Athene. Als je binnen de horizon van de geletterdheid blijft staan, dan zie je het bijzondere daarvan over het hoofd en vormen schriftgeloof en filosofische rede andere – eventueel complementaire, eventueel tegenstrijdige – categorieën. Maar als je daarbuiten gaat staan en erkent dat ze allebei deel uitmaken van de geletterdheid die teruggaat op een specifieke technische innovatie van weleer, dan springt hun verwantschap in het oog.
Of neem Pascals hartenkreet, eeuwen later: ‘God van Abraham, God van Isaak, God van Jacob, niet die van filosofen en geleerden’. Die verscheurende tegenstelling betrof altijd nog de weerbarstige verhouding tussen schriftgeloof en geletterde rede, en bleef zodoende binnen het strijdperk dat door het schrift was uitgezet. Hetzelfde gold eerder al voor de verhouding tussen het sola scriptura van de Reformatie en het ‘Schrift en Traditie’ dat daar door de rooms-katholieke Kerk tegenover werd geplaatst. Want ook het beroep op die (orale, apostolische) traditie ontleende zijn gewicht zelf weer aan het gezag van geschriften. Toen Europa afstand begon te nemen van het christendom en het geseculariseerde humanisme opkwam, ook toen bleven de piketpaaltjes van het schrift overeind. Want de geest van dat humanisme had eveneens de gestalte van een literair genootschap rond een gezaghebbende canon van overgeleverde teksten.
De digitale cultuur
In het voorgaande hoop ik duidelijk gemaakt te hebben dat men de betekenis van de techniek van het schrift volledig zou miskennen wanneer men haar enkel als een (nuttig of schadelijk) gebruiksmiddel zou opvatten. Want in feite heeft haar eeuwenlange inbedding in de cultuur over de gehele breedte en van binnenuit gestalte gegeven aan het leven. En dat geldt met name voor het christendom. Want dat is een traditie, die zich uiteindelijk beroept op canons en codices; waarin de autoriteiten teksten of auteurs zijn; waarin een geletterd denken zichzelf vormt in praktijken die men vanouds sacra pagina of litterea divinae noemt, waar de geest zijn dorst lest met lectio divina, en waarin het beoefenen van theologie grotendeels neerkwam op een lees- schrijfproces. En dit alles geldt ook voor basale culturele gegevenheden die door het christendom verondersteld worden, en die hun onontkoombare realiteit ontlenen aan letter en geletterdheid: de (gecodificeerde) wet, de (geschreven en schrijfbare) geschiedenis, het (geletterde) denken.
Als je je eenmaal bewust bent van de enorme cultuurscheppende betekenis van deze techniek, dan kun je je geen enkele naïviteit meer veroorloven ten aanzien van iedere technische ontwikkeling die van invloed is op de rol van de letter in de cultuur. En precies dat staat er op het spel met de ‘digitale wereld’. Want de hedendaagse digitale techniek is, net als het schrift, een informatie- en communicatietechniek.
Maar, in tegenstelling tot het schrift, beperkt het zich niet tot woord en taal, maar tot alles wat met tekens representeerbaar is: het is een universele informatie- en communicatietechniek die, evenals het schrift, het vermogen bezit om de cultuur van binnenuit gestalte te geven. Het is om die reden ook erg moeilijk om voorspellingen te doen, maar dat de invloed ervan enorm zal zijn, lijkt me evident. Ze raakt immers onmiddellijk aan het menselijk zelfbegrip en aan diens levensbeschouwing, zoals het schrift dat gedaan heeft in het christendom en het humanisme. De opkomst van de hedendaagse digitale techniek is dan ook niet zozeer een gewichtig maatschappelijk thema dat om ethisch beraad en juridische regelgeving vraagt, maar ze lijkt meer op een clash of civilizations die het westerse bestel in haar eigen boezem heeft voortgebracht.
Om duidelijk te maken wat ik hiermee bedoel, geef ik enkele voorbeelden van minder ingrijpende veranderingen in het verleden, die eveneens van invloed waren op de rol van de letter. De eerste: zouden de grote religieuze, culturele, politieke, filosofische en wetenschappelijke omwentelingen in de vroege moderniteit wel mogelijk zijn geweest zonder de boekdrukmachine van Johannes Gutenberg (1397-1468) waarmee de grootschalige distributie van teksten mogelijk werd en de alfabetisering werd gekatalyseerd? Me dunkt dat zaken als ‘sola scriptura’, persoonlijke Bijbelstudie en de ‘republiek der letteren’ geen poot aan de grond zouden hebben gekregen als nagenoeg niemand zich een Bijbel of ander boek kon veroorloven.
De tweede: is het tijdsbeeld van het recente verleden (‘Andere Tijden’), en daarmee de manier waarop geschiedenis zich voordoet, niet nu al diepgaand aan het veranderen doordat sedert de negentiende eeuw archiefstukken terrein verliezen aan (multi)mediabestanden die het verleden niet enkel verbaal maar zintuiglijk aanwezig stellen?
Deze twee voorbeelden hadden nog betrekking op een periode waarin het schrift een cultuurdeterminant was. De digitale wereld die zich begint af te tekenen, plaatst echter alle werkelijkheid onder het voorteken van haar informatisering. Die informatisering is niet alleen de technische grondslag van de digitale sociale media, internetbankieren en zo meer, maar ze is ook het uitgangspunt van het bijbehorend kennisperspectief op de werkelijkheid: het lichaam opgevat als expressie van de informatie in het DNA-molecuul in de levenswetenschappen, en de geest opgevat naar het model van informatieverwerking in een neuraal netwerk in neurowetenschappen.
Deze concepties van ‘leven’ en ‘geest’ horen bij de geïnformatiseerde kijk op de werkelijkheid, zoals de noties van ‘leven en historiciteit’ uit de geesteswetenschappen bij de geletterde werkelijkheidsontsluiting horen. De digitale technieken zijn niet los verkrijgbaar van de gehele context van de informatiesamenleving inclusief haar kennisperspectief. En net zoals het schrift een cultureel bestel opende waarin het geletterde denken en de geschiedenis realiteiten werden, zo openen de digitale media een cultureel bestel waarin deze realiteiten beginnen te corroderen.
Geestesgesteldheid
De digitale informatie- en communicatietechnologie en vooral de maatschappelijke inbedding daarvan zijn pas enkele decennia oud. Het gaat om een ontwikkeling die nog in de kinderschoenen staat. Toch tekent zich nu al een omwenteling af die mogelijk een zelfde allure heeft als die van de overgang van orale naar geletterde cultuur. En net zoals een analfabeet niet kan beseffen wat geletterdheid betekent, zo kunnen wij ons nog niet goed een voorstelling maken van een geestesgesteldheid die gedomineerd wordt door de informatietechnologieën die goeddeels nog in ontwikkeling zijn.
Betekent dit dan het einde van het schrift? Uiteraard niet. Het schrift verdwijnt net zomin uit een geïnformatiseerde cultuur als orale praktijken verdwenen uit de schriftcultuur. Mensen zullen zich in de toekomst blijven bedienen van het schrift binnen die culturele domeinen waarin gefixeerde taal centraal staat. Maar net zoals het gesproken woord in een schriftcultuur zijn monopolie verloor als cultuurdrager, zo zal het schrift zijn monopolie zien verbrokkelen in een volledig geïnformatiseerde cultuur.
-----
[1] Eerder heb ik dit meer uitgebreid besproken in mijn boek Tijdmachines. Over de technische onderwerping van vergankelijkheid en duur, (Klement, Zoetermeer 2013), m.n. pp.121-177.
[box type="shadow"]
René Munnik is bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Twente namens de Stichting Thomas More en universitair docent wijsbegeerte aan de Tilburg School of Theology. Zijn onderzoek betreft vooral de metafysische reflectie op de hedendaagse technologische cultuur. Hij is auteur van onder meer het boek Tijdmachines. Over de technische onderwerping van vergankelijkheid en duur (Klement/Pelckmans, 2013). [email protected]
Bron: Tijdschrift voor Geestelijk Leven, nr. 2017/5, themanummer ‘Geloven in een digitale wereld’.
Voor verdere informatie over TGL zie www.tgl.be. Besteladres Nederland: [email protected]. Besteladres België: [email protected] of [email protected]. Kosten per los nummer: 7,95 plus verzendkosten.
[/box]