Geloven, dat is de stormen van het leven niet uit de weg gaan. En tegelijk zonder reserve durven roepen: “Red mij”, omdat we op zijn tijd allemaal ook ‘kleingelovigen’ zijn. In het evangelieverhaal van Petrus die over het water loopt, ziet Erik Borgman zijn eigen leven weerspiegeld. Waar God verschijnt, wordt angst verdreven, al geloven we dat niet altijd.
Door Erik Borgman
Het zal de leeftijd wel zijn – geboren in 1957 werd ik dit jaar 57 – maar ik heb een neiging de balans op te maken. Laatst deden we dit met een groepje min of meer generatiegenoten, allemaal theologen van opleiding: waar staan we, gelovig gesproken. Het bleken verhalen van verlies – verlies aan organisatorisch kader, verlies aan collega’s, verlies aan geestverwanten – maar ook van vasthouden aan wat belangrijk is. Of liever, daardoor vastgehouden worden. Ik werd hierdoor herinnerd aan mijn retraite de afgelopen zomer, waar het verhaal van Petrus die over het water loopt voor mij zowel een soort samenvatting van als een leidraad voor mijn leven werd.
Een spook
In hoofdstuk 14 van het Matteüs-evangelie wordt verteld hoe Jezus’ leerlingen met hun boot in een storm terecht komen. Jezus, die ze op weg had gestuurd, zat zelf niet in de boot, maar kwam ze “op het einde van de nacht” in hun moeilijkheden tegemoet. De leerlingen zien hem echter temidden van de chaos van wind en water aan voor een spook en schreeuwen het uit van angst. Blijkbaar, zo concludeerde ik, is lang niet altijd duidelijk te onderscheiden tussen de redding en de bedreiging waarvan zij redt. Jezus zegt de leerlingen rustig te zijn: “Ik ben het, wees niet bang” (vers 27). Waar God of zijn Gezalfde verschijnt, wordt in de Bijbel de angst verdreven.
De ware veiligheid
Petrus reageert hierop opmerkelijk. Hij zegt: “Heer, als Jij het bent, zeg mij dan over het water naar jou toe te komen” (vers 28). Nu hij inziet dat Jezus in chaos en bedreiging overeind blijft, concludeert Petrus dat niet in de boot, maar in de nabijheid van Jezus de ware veiligheid te vinden valt. Hij vraagt geroepen te worden door degene die hij ziet doen wat hij tot dan toe onmogelijk had geacht: overeind blijven in de golven van het leven en de tegenwind van de geschiedenis. Jezus zegt vervolgens maar één woord: “Kom” (vers 29). En Petrus stapt de relatieve veiligheid van de boot uit, loopt over het water alsof het de gewoonste zaak van de wereld is en komt naar Jezus toe.
De boot die wordt gebeukt door de schijnbaar onoverwinnelijke oerkrachten van wind en water, het is wat mij betreft een beeld van waar we ons bevinden als cultuur, als kerk, als universiteit. In zo’n situatie moet je niet veilig willen zijn, maar moet je gaan waar redding zich aandient, ook al roept dat je verder de onveiligheid in.
Kleingelovige
Temidden van de golven ziet Petrus ineens in, in welke onmogelijke situatie hij verkeert. Hij merkte de kracht van de wind op, staat er, waarvan eerder gezegd is dat hij “tegen was” (vers 24), en wordt bang. “En terwijl hij begon te zinken, riep hij: ‘Heer, red me!’” (vers 30). Blijkbaar zijn de angst en het zinken twee kanten van dezelfde realiteit, een realiteit die tegenover het geloof staat dat Petrus eerst deed vragen geroepen te worden en zonder aarzelen naar Jezus toe deed gaan. Waar Petrus in twijfelt wegzinkt, blijft Jezus echter trouw: “Hij stak zijn hand uit een greep hem vast” (vers 31), Hij stapt met Petrus de boot in en de wind gaat liggen. Jezus noemt Petrus “kleingelovige”, maar dat lijkt Hij haast liefkozend te zeggen, zoals ouders een kind “suffie” kunnen noemen als zij het overeind helpen nadat het is gevallen. Jezus herinnert er Petrus aan dat hij toch kon weten dat zijn angst onnodig is. Maar als deze erin dreigt weg te zinken, trekt Hij hem eruit en leert hem zo te vertrouwen, te geloven.
Buiten de boot
Het verhaal werd van de zomer een soort samenvatting van mijn leven, schreef ik. Ik dacht soms buiten de boot te vallen, terwijl ik eigenlijk, als ik nog eens goed keek, vanuit een intuïtie voor wat nodig was, gevraagd had de boot uit geroepen te worden en toen die roep kwam, daaraan gehoor heb gegeven. Ik was niet door één of ander noodlot in de golven terecht gekomen, maar dreigde erin weg te zinken omdat ik een ‘kleingelovige’ was en er werd barmhartig een hand naar mij uitgestoken. Zo leerde en leer ik nog altijd wat geloven is: niet voorkomen dat je “red mij” moet roepen, maar het werkelijk zonder reserve te durven en kunnen roepen.
Als samenvatting werd dit bovendien een leidraad. Een aansporing om niet te proberen – altijd tevergeefs! – mij in welke boot dan ook te verschansen, maar in plaats daarvan te zeggen: “Heer, als Jij het bent, zeg mij dan over het water naar jou toe te komen”. Met de hoop dat de roep klinkt en het voornemen dan ook werkelijk te komen. Ook als ik het eigenlijk niet durf en daardoor dreig weg te zinken.