‘Religie is terug!’ Het is een slogan die je zo vaak hoort dat het een dooddoener is geworden. Maar klopt die slogan ook? Is religie werkelijk terug in onze westerse samenleving? Ja en nee, zegt Hans Boutellier in zijn recent verschenen boek Het seculiere experiment. Religieus geloof is een privé-zaak geworden en niet langer een bepalend element in onze samenleving. Maar juist als privé-zaak krijgt geloven alle ruimte: ieder mag geloven wat hij of zij wil. ‘Onze samenleving is door en door seculier. Tegelijk is geloven alomtegenwoordig’, aldus Boutellier. De vraag is: knappen we daar van op?
Door Taede A. Smedes
‘Secularisering vat ik in deze studie op als de afname van de sociaal regulerende functie van een gemeenschappelijk geloof in een (intentionele) hogere macht.’ Zo omschrijft Hans Boutellier, wetenschappelijk directeur van het Verwey-Jonker Instituut en bijzonder hoogleraar Veiligheid & burgerschap aan de VU, het begrip dat centraal staat in zijn recent verschenen boek Het seculiere experiment: Hoe we van God los gingen samenleven. Secularisering impliceert dat de grip van religie op het reilen en zeilen van de samenleving is verslapt. Dat is stapsgewijs gegaan maar lijkt onomkeerbaar. Secularisering is uiteraard een proces dat al langer aan de gang is en dat, zo betoogt Boutellier in het eerste hoofdstuk aan de hand van Taylor en Siedentop, een resultaat is van de dynamiek van het christelijk geloof zelf.
Geheime synode
Secularisering mag dan een stapsgewijs proces zijn, het lijkt, zo stelt Boutellier, alsof ineens vanaf 1960 door een ‘geheime synode’ werd besloten werd tot een massaal veldexperiment. Vanaf die tijd is er sprake van ‘een breuk in de culturele geschiedenis van het Westen’. Er is, zo schrijft Boutellier in het tweede hoofdstuk, een nieuwe sociale ordening ontstaan, een ‘netwerkmaatschappij’ of ‘improvisatiemaatschappij’ waarin geen enkel ordenend principe meer overheersend is. Zelfs de rechtsstaat is niet meer heilig, en moet telkens opnieuw met argumenten bevochten worden. Is er dan van een publieke, gedeelde moraal nog sprake?
De breuk in onze westerse cultuur heeft consequenties. Boutelliers vader meende dat een wereld zonder God ‘een zooitje’ zou worden, en Boutellier heeft zich tot taak gesteld om die bewering te toetsen. Heeft de secularisering geleid tot een algeheel moreel verval?
Vijf veldstudies
Om daarachter te komen, beschrijft Boutellier een vijftal ‘veldstudies’, die het hart van het boek vormen. Het gaat om een vijftal hoofdstukken over criminaliteit, veiligheid, seksualiteit, immigratie en integratie, en de rol van de sociale wetenschappen.
Criminaliteit lijkt te dalen, maar de angst voor chaos is groter dan ooit. Zoals Boutellier het zegt, de christelijke deugd van religieus vertrouwen (certitudo) lijkt weggeërodeerd. Iets dergelijks constateert Boutellier ook met ons gevoel van onveiligheid. Er heeft hier een substitutie, een plaatsvervanging, plaatsgevonden. Het oneindig verlangen van de mens naar geborgenheid, dat oorspronkelijk door religie werd gevoed en beantwoord, werd met de secularisering van de samenleving ingeruild voor een veiligheidsprogramma zonder weerga. Alles draait om risicobeheersing, data-analyse en surveillance, waarvoor zelfs de persoonlijke privésfeer niet langer heilig is: ‘De veiligheidssystemen hebben een substituut-God gecreëerd, waar we klaarblijkelijk goed mee kunnen leven’.
Het seculiere experiment was volgens Boutellier ook een seksueel experiment. Secularisering viel historisch samen met de seksuele revolutie. Er is een vrije seksuele moraal ontstaan waarbij met name wat betreft de sociale media de regels nogal vaag zijn. Het is een ‘ambivalente balans tussen conventies, liefde en lust’. Seksueel geweld is daarbij een serieus en niet te onderschatten gevaar. Bovendien is in de ogen van niet-westerlingen de seksuele moraal doorgeslagen. De vrije seksualiteit voedt zo de weerzin tegen het Westen. Dus ook hier, ondanks dat het (nog) niet uit de klauwen is gelopen, heft Boutellier geen lofzang aan, maar legt hij de nadruk op ambivalentie.
Voor immigratie en integratie is het refrein niet anders. Door de toegenomen immigratie sinds 1960 is de samenleving er niet eenvoudiger op geworden. Daarbij lijkt ‘integratie’ in toegenomen mate een lastig begrip. Het gaat vandaag vooral om ‘het managen van diversiteit’. Integratiebeleid is toegespitst op acceptatie, participatie en vrijheid. Maar als keerzijde van die vrijheid leven er gelovigen die het beeld van een ‘wrekende God’ bij zich dragen. En sinds ‘9/11’ (en de recente bloedbaden in Parijs) weten we dat radicalisering een bedreiging voor de stabiliteit van onze samenleving vormt.
Ten slotte hebben de sociale wetenschappen een cruciale rol in onze samenleving gekregen, meent Boutellier. De sociologische beschrijving van de samenleving wordt steeds vaker niet louter descriptief, maar ook normatief opgevat. Sociaal-wetenschappelijk onderzoek wordt een richtsnoer voor beleid. Maar ook hier is weer een ambivalentie aanwezig: politiek en samenleving leunen enerzijds steeds sterker op sociaal-wetenschappelijk onderzoek, maar tegelijkertijd ontstaat hierdoor een relativistische houding ten aanzien van wetenschap, waarbij kennis ook als ‘maar een mening’ wordt beschouwd.
Leven in een ‘pragmacratie’
Hoofdstukken 8 en 9 maken de balans op. De samenleving is geen volledig losgeslagen bende geworden, maar we zijn beland in het tijdperk van de ‘pragmacratie’: een complexe netwerksamenleving waarin waarheidsaanspraken er niet langer toe doen. Drie ‘perspectieven’ kenmerken die netwerksamenleving. Allereerst functioneert ze op basis van ‘pragmatische politiek’, een permanent proces van afstemming vanwege concrete opgaven die ineens op ons bord komen te liggen. Het is een improvisatiemaatschappij geworden.
Toch zijn er de normatieve fundamenten: het rechtssysteem, sociale regulering via contracten en schriftelijke en mondelinge afspraken, en het principe van wederkerigheid: ‘voor wat, hoort wat’. En ten slotte een ‘esthetiek van praktijken’. Iedere institutie, iedere handeling moet iets toevoegen aan het geheel, moet het totaal op een hoger plan brengen. Is dat niet het geval, dan is die institutie of handeling voor onze samenleving irrelevant: ‘Het gaat erom zo mooi, efficiënt, elegant, geïnspireerd en effectief mogelijk uitdrukking te geven aan het in de praktijk gegeven goed’.
Ook hier opnieuw de ambivalentie: want de drie ‘perspectieven’ werken slechts ‘bij de gratie van de individuele geestdrift van de mensen die er vorm aan geven. Ze behoeven bezieling van onderaf’. Er is bezieling nodig. Maar er is ‘geen gedeeld bezielend verhaal’ meer: ‘het succes van de seculiere conditie schuilt in de diversiteit en pluriformiteit, waar tegelijkertijd ook het gevoel van onbehagen vandaan komt’. En dat is dus ook de ‘achilleshiel’ van de liberale democratie: ‘we weten waar we voor staan, maar gaan we er ook voor?’
Het probleem of de opdracht wordt door Boutellier puntig op formule gezet: ‘Omdat we nergens meer in geloven, kunnen we overal in geloven, en moeten we in onszelf gaan geloven. Maar het is moeilijk om daarin te geloven – begrijpt u wel?’
Zingeving onder een lege hemel
In het laatste hoofdstuk lijkt Boutellier dan uiteindelijk te willen suggereren dat de toekomst van onze samenleving afhangt van ons vermogen om bezieling en zingeving te vinden in een tijd waarin waarheidsaanspraken passé zijn: ‘Onder radicaal-seculiere condities is iets vinden, menen, denken of geloven noodzakelijk omdat we nergens meer in geloven, en dus overal in kunnen geloven’.
Maar hoe doe je dat? Als je leeft vanuit de waan van de dag (pragmacratie), waarin waarheidsaanspraken net zo aangevochten zijn als iedere mening, hoe vind je dan nog een richtsnoer waar je je aan kunt optrekken en dat je tot leidraad kunt maken tot een levenshouding die ervoor zorgt dat je jezelf aan het einde van de dag nog in de spiegel aan durft te kijken?
Daar geeft Boutellier geen antwoord op. Dat antwoord is wellicht aan de filosoof of zelfs aan de theoloog. En zo’n antwoord is hard nodig, zo blijkt uit het ‘amorele’ gedrag van politieke topmensen en bankiers.
Fantastisch boek
Boutellier heeft kortom een fantastisch boek geschreven dat tot diep nadenken stemt. Maar ik werd er niet vrolijk van. Toch is het geen deprimerend boek. Boutellier is verre van pessimistisch. De voorspelling van zijn vader is immers niet uitgekomen? Het is geen zooitje geworden.
Toch voel je tussen de regels door dat er iets wringt. Onderhuids, doorheen de tekst, klinken nostalgische klanken die een soort weemoed oproepen. Het wringt omdat Boutellier de hedendaagse situatie beschrijft als een waarbij het zo verdomd moeilijk is er iets aan te doen. Want waar blijft de enkeling, waar het individu in een pragmacratie waarbij de politiek zich bovendien helemaal heeft laten gijzelen door lobbyisten, vormen van collectiefdenken en marktwerking?
Boutellier beschrijft het grote verhaal waarin de enkeling gevangen zit. De enkeling is een onderdeel geworden van een nieuw systeem dat drijft op een nihilistische leegte. Er zijn amper nog gedeelde waardes in een ‘pragmacratie’. Het vermogen tot persoonlijke zingeving is daarbij noodzakelijk om de stabiliteit van de samenleving te garanderen. Maar dat moet dan wel gebeuren onder een gesloten wolkendek waarboven een lege hemel dreigt. Waardoor of door wie kan de mens zich dan nog laten aanspreken zodat het eigen perspectief met de fixatie op het eigen ego doorbroken wordt? Hoe nog te denken over zoiets als ‘transcendentie’?
Dat is de vraag die Boutellier de lezer in dit boek indringend voorhoudt. Eraan ontsnappen is niet mogelijk.
Hans Boutellier, Het seculiere experiment: hoe we van God los gingen samenleven. Amsterdam: Boom, 2015, 240 pp., € 22,50