In de openbare ruimte is de voornaam onstuitbaar in opmars. Soms lijkt het alsof alle Nederlanders in hoog tempo elkaars intimi geworden zijn. Dan denk ik niet aan de waarschuwende moederstem die haar buitenspelende kind naar binnen roept (‘Esmeralda! – eten komen!’) of aanmoedigingen rond de ijsbaan, waar al een halve eeuw geleden ‘Ard en Keessie’ familiair werden toegejuicht. En zelfs niet aan de voornamen waarmee misdaadverdachten (Folkert v.d. G., Mohammed B.) een ogenschijnlijke anonimiteit wordt gegund.
Ik doel op de opmars van de voornaam in de politiek, de wetenschap en de publieke media. ‘Mark’, ‘Wopke’ en, alweer wat langer geleden, ‘Jan Peter’ of ‘Pim’ – je hoeft er geen achternaam meer bij te horen om te weten over wie het gaat.
In de kunsten en de showbizz is dat al veel langer gebruikelijk. Moest bij ‘Willy’ in de jaren ’60 altijd nog de achternaam ‘Alberti’ worden vermeld, bij ‘Willeke’ hoefde dat al niet meer. Nederlandse trendsetter was eeuwen eerder misschien de Leidse schilder Van Rijn, die zijn doeken signeerde met een eenvoudig ‘Rembrandt’. Al werd hem in Italië de loef afgestoken door de heren Alighieri en Buonarroti: ‘Dante’ en ‘Michelangelo’.
Misschien lenen kunst en show zich gemakkelijk voor een dergelijke ongedwongenheid. In politiek en wetenschap bleef de formele achternaam langer maatgevend. Niemand zou het in zijn hoofd hebben gehaald Den Uyl aan te spreken met het amicale ‘Joop’ - inmiddels de naam van een linkse opiniesite. ‘Hans’ was ‘Wiegel’ en ‘Marga’ was ‘Klompé’. Alleen de kortstondige premier Zijlstra zag zijn beleid door Wim Kan ooit bondig omschreven als ‘Jelle zal wel zien’.
Misschien lenen kunst en show zich gemakkelijk voor een dergelijke ongedwongenheid. In politiek en wetenschap bleef de formele achternaam langer maatgevend
ger groot
Politiek moet dichter bij de mensen komen en een zekere informaliteit komt daarbij goed van pas. Ik vermoed dat de opmars van de voornaam vooral daaraan te danken is. Of je dat moet toejuichen is een andere vraag. De Franse president Macron vond in ieder geval van niet. Toen een paar jongeren hem eens aanspraken met ‘Manu’, kaatste hij scherp de bal terug: ‘Manu zeg je maar tegen je vriendjes. Voor jou ben ik monsieur le Président.’
Ik denk dat hij gelijk heeft. Formele structuren hebben distantie nodig hebben om achting en ontzag in te boezemen. Want hoe sympathiek al die ‘gewone’ voornamen ook klinken mogen, het ambt of de politieke opdracht waarnaar zij verwijzen verdwijnt daarmee wel achter het jolige mombakkes van een buurman wiens mening óók maar ‘een mening’ is.
Lijdt de wetenschap onder eenzelfde euvel? Ogenschijnlijk is de informaliteit daarin minder ver voortgeschreden – al zijn ook op de universiteiten de omgangsvormen veel losser geworden. Het moet rond 1990 geweest zijn dat ik voor het eerst een onderzoekster tijdens een academische lezing haar vakgenoten met alleen hun voornaam hoorde aanduiden. Toegegeven: het was een Amerikaanse onderzoekster. Daar heeft de informalisering al veel eerder toegeslagen.
Ik heb dus mijn bedenkingen bij het verlies aan formaliteit in de publieke ruimte, die daarmee geschoeid wordt op de leest van het familiaire. Want het politieke is lang niet altijd persoonlijk, en vormen doen ertoe
ger groot
Het zal bovendien geen toeval geweest zijn dat zich dat afspeelde tijdens een feministisch congres. Juist in die sfeer maakte de universitaire afstandelijkheid al vroeg plaats voor de ongedwongenheid van zusters onder elkaar. Dat had iets sympathieks – althans, dat wÃlde het hebben. Want ook hier had de informaliteit haar schaduwzijde. Voor wie nÃet per se tot de incrowd behoort roept zo’n uitdrukkelijke vertrouwelijkheid des te scherper een gevoel van uitsluiting op. Iemand die een wereldberoemdheid achteloos ‘Gloria’ mag noemen, maakt allervriendelijkst duidelijk te behoren tot een exclusief gezelschap – waar jij buiten staat.
Zo trekt het informele voornaamgebruik even onbarmhartige scheidslijnen als het die in gezellige samenhorigheid uitwist of negeert. Het beste voorbeeld vormde wellicht de voormalige presidentskandidate H. Rodham Clinton. Wie haar bij haar achternaam noemde, plaatste zich bijna vanzelf in het gezelschap van de anti-Hillary’s met hun nare gender-opvattingen. De voornaamgebruikers bekenden zich daarentegen tot een blijmoedig ons-kent-ons, bij voorbaat verzekerd van het welwillende gelijk. Ook daarin kan de mode overigens verkeren. Inmiddels geldt het als uitgesproken neerbuigend de Amsterdamse burgemeester simpelweg aan te duiden als ‘Femke’.
Ik heb dus mijn bedenkingen bij het verlies aan formaliteit in de publieke ruimte, die daarmee geschoeid wordt op de leest van het familiaire. Want het politieke is lang niet altijd persoonlijk, en vormen doen ertoe. Rembrandt zal ik ook in de toekomst bij zijn voornaam blijven noemen, maar Willeke, mocht ik haar ooit ontmoeten, zal ‘mevrouw Alberti’ zijn. Rutte wordt geen ‘Mark’, Johnson geen ‘Boris’. En u, mijn lezer, bent en blijft voor mij een ‘U’.
Ger Groot is filosoof en essayist.