Volgens Van Lieburg laat een internationale vergelijking zien dat de lange termijnontwikkelingen met betrekking tot kerkelijke betrokkenheid en persoonlijk geloof in verschillende Europese landen vergelijkbaar zijn met die in Nederland. “In heel Europa is de kerkelijke betrokkenheid sinds 1981 gedaald. De religieus-kerkelijke ontwikkelingen zijn vanuit West-Europees perspectief gezien in lijn met de verwachtingen. Ook in Nederland gaat de daling van kerkgang en persoonlijk geloof snel.”

In het rapport ‘God in Nederland 2024’ staat dat Nederlanders geen kerk meer nodig hebben om zich met elkaar verbonden te voelen. Kun je dat toelichten?

“Nederlanders vormen een nationale gemeenschap omdat ze niet alleen een land en taal met elkaar delen maar ook bepaalde normen en waarden. Wat precies die gezamenlijke identiteit is, varieerde in de loop der tijd. Je kunt zeggen dat het christendom eeuwenlang een bindende factor was in Europa en dus ook in het gebied dat nu Nederland heet. Zeker omdat ‘Nederland’ lange tijd een verzameling losse staatjes was, had de katholieke kerk - en later de gereformeerde kerk - een belangrijke betekenis voor het gevoel deel uit te maken van een grotere eenheid.

Sinds Nederland een koninkrijk is, ligt het accent meer op burgerschap, ongeacht religieuze verschillen, hoewel de meeste Nederlanders verbonden waren aan één van de vele, grotere of kleinere, christelijke gemeenschappen. Dat is nu echt wel voorbij: de overgrote meerderheid behoort niet meer bij een kerk of religieuze traditie. Daar kan dus de sociale binding niet meer vandaan komen. Je kunt natuurlijk als christen benadrukken dat Nederlanders de kerk als geloofsgemeenschap juist wel hard nodig hebben, maar ons onderzoek laat zien wat er nu aan de hand is.”

Als kerken leeglopen, heeft dat volgens het onderzoek sociale gevolgen? Hoe zien die eruit?

“Mensen zullen elkaar altijd opzoeken om de dingen van het dagelijks leven te delen, ook als het gaat om het bespreken van zingevingsvragen die ons op de achtergrond of in bepaalde levensfases bezighouden. Heel basaal zijn natuurlijk familieverbanden en vriendenkringen. Ook in ons onderzoek geven de respondenten aan dat die belangrijk voor hen zijn. Als het gaat om hulp bij persoonlijke problemen of raad over levensvragen, wenden de meeste Nederlanders zich eerder tot huisartsen en psychologen dan tot een pastoor, predikant of andere kerkelijke vertegenwoordigers.

Fred van Lieburg

In onze enquête scoren sportverenigingen hoog als platforms waar intensieve sociale contacten worden onderhouden. Niet te onderschatten zijn voetbalwedstrijden, concerten en soortgelijke events als gebeurtenissen die je misschien als plaatsvervanging van de zondagse kerkdienst of andere kerkelijke bijeenkomsten kunt beschouwen. Duidelijk is ook dat sociale media niet zijn weg te denken uit het hedendaagse bestaan, al zie je dat fysieke contacten van groot belang blijven. Maar die zoeken mensen niet primair meer in religieuze verbanden, zeker jongeren niet.”

De ontkerkelijking zet nog steeds door, behalve onder de twintigers van de generatie Gen-Z. Die zoeken de kerk juist op. Hoe verklaar je dat?

“De bodem van de onkerkelijkheid is in Nederland zo langzamerhand wel bereikt, maar dat is een waarneming vanuit het kader dat geloof en religie gekoppeld zijn aan kerkelijk lidmaatschap of kerkelijk meeleven. Het onderzoek God in Nederland heeft als groot nadeel dat het in de jaren zestig is ontworpen. Toen was ‘secularisatie’ het grote agendapunt van de volkskerken, hetzij katholiek, hetzij protestants.

We hebben nu voor de zesde keer min of meer dezelfde vragenlijst voorgelegd aan de gemiddelde Nederlander, maar die vragenlijst is anachronistisch. Mensen die zich geen christen noemen of bij niet-christelijke godsdiensten horen, kunnen weinig met vragen over de Bijbel, Jezus en de rol van kerken. Maar ook veel mensen die actief zijn in kerkelijke gemeenten lijken meer op ‘seculieren’ of ‘spirituelen’ dan in de onderzoeksopzet uit de verf komt. Eigenlijk zou er een heel nieuw onderzoek opgezet moeten worden.

Generatie Z vertoont in het onderzoek een opvallende afwijking ten opzichte van de vorige editie van ‘God in Nederland’ uit 2015. De Gen-Z’ers hebben meer belangstelling voor het christelijk geloof, voor de samenbindende rol van kerken en voor normen en waarden rond huwelijk en seksualiteit. Je kunt hun opvattingen typeren als conservatief-christelijk. Dat kan het gevolg zijn van hun grotere interesse voor een rechts-radicaal cultuurchristendom of door hun inhoudelijke heroriëntatie op de eeuwenoude christelijke boodschap.

Sociologen met verstand van statistiek wijzen erop dat we niet moeten overdrijven: er sprake is van een kleine trendbreuk. In de media is het denken van Gen-Z breed opgepikt, mede omdat er de laatste tijd ook uit andere landen berichten komen over toenemende belangstelling onder jongeren voor het geloof. Ik vond het zelf wel een gelukkig toeval dat de persoonlijke verhalen van christelijke jongeren in de media meer aandacht kregen dan de bekende mantra over geloofsafval en de ondergang van het christendom.”

Mensen die actief zijn binnen kerken, zijn geloviger geworden. Wat betekent dat in de praktijk?

“Je kunt zeggen dat in een samenleving, waarin geloof en kerkgang naar de privésfeer zijn gedrongen, meer zelfbewustzijn vereist is om openlijk en daadwerkelijk getuige van Christus te zijn. Ouderen kunnen geloofsrijpheid en levenswijsheid uitstralen. Jongeren zijn vaak aanstekelijk enthousiast. Ouders van jonge gezinnen zijn trouw in het onderhouden van het gemeenteleven en de presentie van de kerk in de buurt of wijk. Het kerkgebouw vormt een ankerpunt van hoop in een soms moedeloos makende wereld. Uit de enquête blijkt dat Nederlanders waardering hebben voor wat kerken zijn en wat kerkmensen doen.

Er heerst wel een vanzelfsprekende vrijblijvendheid over de invloed die religieuze instellingen - niet alleen kerken maar ook partijen en belangenverenigingen - mogen hebben in het publieke domein. Daar overheersen terughoudendheid en individualisme. Voor het behoud van het christelijke erfgoed is dat een probleem. Gemeenten kunnen kerkgebouwen niet op eigen kracht in stand houden. Toch zouden ze er, zonder geloofspretenties, wel moeten zijn voor de gehele gemeenschap - en de geschiedenis en de eenheid van een stad of dorp over het voetlicht moeten brengen.”

Nederland wordt steeds liberaler, maar lidmaten van de kleine orthodoxe protestantse kerken zijn negatief over homoseksualiteit.

“In 1966 zijn er vragen geformuleerd over homoseksualiteit. De maatschappelijke discussie over genderdiversiteit en de omgang met LHBTQ-ers is van invloed geweest op de manier waarop de oude enquêtevraag anno 2024 is beantwoord. In 1966 dachten veel mensen bij homoseksualiteit aan vaste relaties waar je - al dan niet op Bijbelse gronden - van kon afzien. Homoseksualiteit wordt nu niet meer beschouwd als een keuze maar als een gegeven waarover je geen morele vraag hoeft te stellen. Desondanks wordt er inderdaad in conservatieve kerken nog verschillend over gedacht.”

Uit eigen ervaring weet ik dat religie zowel in wetenschappelijke als in gelovige zin een ongrijpbaar fenomeen blijft.

Fred van Lieburg

Welke opvallende globale ontwikkelingen zien jullie als samenstellers van de God in Nederland-rapporten sinds de start van de onderzoeken?

“Dat we in Nederland sinds de jaren zestig deze reeks van onderzoeken uitvoeren, is vrij uniek. Uit andere landen hebben we pas sinds de jaren tachtig vergelijkbare cijfers dankzij een Europees sociologisch onderzoek naar normen en waarden van de bevolking van een groot aantal landen. Aanvankelijk leefde onder de onderzoekers in Nederland het idee dat ‘kerkafval’ nog geen ‘geloofsafval’ was. De laatste decennia zien we de trend dat zowel kerkelijke betrokkenheid als persoonlijk geloof sterk afnemen.

Dat zie je in de meeste westerse landen, maar in het ene land gaat het ontkersteningsproces sneller dan in het andere. In Nederland gaat het hard. In Amerika gaat het schijnbaar minder snel, maar de tekenen wijzen op eenzelfde trend. Het onderscheid tussen religie en non-religie is een westerse constructie is. Eigenlijk moeten godsdienstsociologen en historici opnieuw aan het werk om te meten wat er werkelijk gaande is. Maar uit eigen ervaring weet ik dat religie zowel in wetenschappelijke als in gelovige zin een ongrijpbaar fenomeen blijft.”

Prof. dr. Fred van Lieburg (1967) is hoogleraar religiegeschiedenis bij de Faculteit der Sociale en Geesteswetenschappen aan de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam en directeur van het HDC Centre for Religious History aan de VU. Hij is onlangs benoemd tot gasthoogleraar aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) in Utrecht om aandacht te bevorderen voor de geschiedenis van de Protestantse Kerk in Nederland in een internationale context. Van Lieburg schreef met Joris van Eijnatten een overzichtswerk over 2000 jaar religie in Nederland en publiceerde tal van bijdragen over geloof, kerk en samenleving vanaf de late Middeleeuwen tot heden, recent bijvoorbeeld over de Biblebelt en de internationale kerken in Nederland.

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.