Rinus Otte studeerde rechten in Utrecht, werkte als rechter in Assen, bij het ministerie van Justitie en bij verschillende gerechtshoven. Sinds 2016 is hij lid van het College van procureurs-generaal, de top van het Openbaar Ministerie. In 2023 werd hij voorzitter van dit college. Hij is ook bijzonder hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen.
In zijn recentste boek De troost van gebrekkig strafrecht, dat hij schreef als wetenschapper en oud-rechter, gaat Otte in op de hoge verwachtingen die er vanuit de samenleving zijn ten aanzien van de overheid en dus ook van de rechterlijke macht. Hij wijt deze aan de toegenomen individualisering, de verminderde maatschappelijke verantwoordelijkheid van burgers en het grote geloof in een maakbare samenleving.
Otte ziet verwantschap tussen de wijze waarop nu vanuit de samenleving naar strafrecht wordt gekeken en het strenge geloof van zijn jeugd. “Het protestantse geloof is meer gericht op zichzelf en op de eigen verlossing en veel minder op de gemeenschap. Er is natuurlijk wel zorg voor anderen binnen een kerkgemeenschap, maar het geloof zelf is een verticale, individualistische benadering van mens tot God. In het recht zie je een beetje hetzelfde: het is meer gericht op de verhouding tussen mens en overheid. Mensen claimen individuele rechten en vinden dat de overheid die moet honoreren.”
Otte groeide op in de Oud-Gereformeerde Gemeente en de Gereformeerde Gemeente. “Mijn vader en moeder waren zeer gelovige mensen, heel godvruchtig, zoals men vroeger zei. Mijn moeder ging als één van de weinigen aan het avondmaal. Van de 1500 mensen in de kerk zat er een tiental aan de avondmaalstafel. Dat waren de mensen die bekeerd waren. Mijn moeder was daar één van. Ze was altijd, ook doordeweeks, van hoed tot schoen in het zwart gekleed.
Ondanks dat mijn moeder al heel lang bij het avondmaal aanzat, was ze toch altijd heel bedrukt in de weken voor de avondmaalsdienst. Ze vroeg zich dan af of ze wel aan het avondmaal mocht gaan. Dat gaf veel spanning in het gezin. Er lag angst onder, dat vond ik niet juist. Geloof moet de mens juist bevrijden, van taboes en van datgene wat dwarszit en beklemt. Kijk maar naar wat er staat aan het eind van Psalm 25 – het grote voordeel van mijn opvoeding is dat ik veel bijbelteksten ken: ‘O God, verlos Israël uit al zijn benauwdheden’.”
Op zijn zestiende brak Otte met het geloof. “Ik vond het te knechtend, te drukkend, te belastend. Mijn beslissing zorgde voor veel verdriet bij mijn ouders, dat kon ik natuurlijk niet van ze wegnemen. Daar heb ik me ook bezwaard over gevoeld. Ze hebben me laten gaan, ze zagen in dat ik een andere weg moest zoeken. De liefde is over en weer altijd hetzelfde gebleven. Ik heb veel dierbare herinneringen aan hen.”
De andere weg begon met een studie rechten in Utrecht. “Wat mij enorm aansprak was dat wat in het geloof wordt geleerd voor een deel in het recht wordt gepraktiseerd. Ik ben geen rechten gaan studeren om rechter te worden. Ik vond het begin van de rechtenstudie zelfs uitgesproken saai. Tot ik met het strafrecht in aanraking kwam. Mij trok vooral de wetenschappelijke en beschouwende kant van de studie. En uiteindelijk ben ik op een strafrechtelijk onderwerp gepromoveerd en nu nog steeds aan de wetenschap verbonden.
Dus eigenlijk is mijn hele loopbaan, die me bij mijn huidige eindverantwoordelijkheid voor het Openbaar Ministerie heeft gebracht, nooit mijn ambitie geweest. Ik ben natuurlijk zelf verantwoordelijk voor mijn keus en ik heb geprobeerd er het beste van te maken, maar als ik toen langer had nagedacht, had ik geschiedenis gekozen. Als ik kijk naar welke boeken ik lees, dan is zeventig procent daarvan geschiedenis.
‘Wat me van jongs af aan al bezighoudt, is dat de mens schuld heeft’
Rinus Otte
Ik ben wel altijd verbonden gebleven met het religieuze denken en voelen, dus de andere dertig procent die ik lees zijn boeken over theologie. Ik lees vooral over het katholicisme en het jodendom. Het katholicisme is wél een gemeenschapsgeloof, dat is meer op het horizontale gericht dan het protestantisme. Wat me van jongs af aan al bezighoudt, is dat de mens schuld heeft. In het geloof van mijn jeugd was schuld een negatief begrip, maar voor mij is schuld juist iets positiefs.
Het is de gist van het menselijk bestaan. Schuld aan de bank, schuld aan je medemens, schuld aan de teloorgang van de natuur, schuld aan jezelf: het vraagt van je dat je op de juiste manier handelt, overeenkomstig je bedoelde bestemming. In het katholieke en joodse denken zit meer rijkdom en ruimte om dat een plek te geven. Uiteindelijk is elk gedrag en elke handeling en alles wat we meemaken voor mij een oproep tot omkeer. Je kan altijd opnieuw beginnen. Dus schuld heeft voor mij een positieve connotatie.”
Religie en overheid zijn bedoeld om mensen bij elkaar te brengen tot een gemeenschap, zegt Otte. Ze zijn beide gericht op gemeenschapsdenken. En mensen moeten beseffen dat onderdeel zijn van een gemeenschap goed is voor hun welzijn. Ze moeten zelf bij een gemeenschap willen horen en daar hun best voor doen. Otte maakt zich zorgen over dat besef. Nu in de laatste eeuw door secularisering de rol van religie als verbinder veel kleiner is geworden, wordt er meer gevraagd van de overheid. Volgens Otte is daarbij een goed samenspel tussen burgers en overheid nodig, maar schort het daaraan.
“Ik heb het idee dat dat samenspel moeilijker gaat in een wereld waarin iedereen zo individualistisch is geworden. Vroeger woonden hele families in hetzelfde dorp. Er was meer sociaal cement. En daar was de kerk onderdeel van. Het is voor mensen die gestraft zijn voor een misdrijf ook moeilijker om terug te keren in de samenleving omdat de gemeenschapsbanden minder zijn en inbedding van een ex-veroordeelde daardoor lastig is. We maken permanent fouten als mens. Door de vermindering van de gemeenschapszin is onze tolerantie hierover naar elkaar sterk verminderd.
We zijn harder geworden in onze oordelen over alles en iedereen. Die hardheid werd vroeger nog weleens getemperd omdat we voorgeschreven kregen dat we moesten vergeven. Dat is nu minder aan de orde. We moeten nu de normdemonstratie meer hebben van bijvoorbeeld de Postbus 51-spotjes, zoals ze vroeger heetten (nu Rijksoverheid.nl). Dat is toch een beetje een schamele substitutie.”
Die grote vraag aan de overheid komt voort uit het groeiende idee van maakbaarheid van de samenleving, stelt Otte. Hij ziet dat sterk terug in het beeld dat mensen hebben van veiligheid en criminaliteit. “Nederland staat in de wereld hoog op de ranglijsten van economische rijkdom en succesvolle rechtstaat. De criminaliteit is weliswaar niet minder geworden, maar verschoven van fysieke naar digitale criminaliteit. Er is veel digitale en andersoortige criminaliteit. De fysieke criminaliteit is er natuurlijk nog wel, maar die zie je sterker terug in de georganiseerde misdaad. Veel veiliger dan nu gaan we het niet krijgen op straat. Dat is veel reden tot dankbaarheid.
Toch voelen mensen zich onveilig. We zien dat in de open wereld waarin we verkeren - economisch gezien en ook door internet - een samenleving zich meer bedreigd voelt. Daarmee komen ook de angsten, boosheid en zorgen om het onbekende of het vreemde. Daardoor worden mensen harder als het bijvoorbeeld gaat om vreemdelingen of om bedreigingen van binnenuit door crimineel gedrag. Met het wegvallen van het morele gezag van scholen en kerken en het verschuiven van dat gezag naar de overheid, is de verwachting van die overheid enorm gegroeid. Als die beloften niet ingelost worden door de overheid of een rechter, is de woede bij de burgers groot.
Tegelijk realiseert die overheid zich dat ze geen God of kerk is en ook niet alles kan oplossen. Dus de overheid verwacht ook verantwoordelijkheid van de burgers zelf. Die wederzijdse verwachtingencyclus is enorm. Ik denk dat dat mede voortkomt uit het feit dat mensen veel controle op hun leven en levensomstandigheden willen uitoefenen. Men kan ellende, ongemak en verdriet minder een plaats geven. Vroeger kon dat beter, bijvoorbeeld in het geloof.
Ellende is echter iets wat het menselijk bestaan aankleeft. Voor zover het niet opgelost kan worden, moeten we het proberen te dulden en verdragen. We moeten leren omgaan met lijden en proberen toch ergens troost te vinden. Je moet leren leven en sterven. Daarbij gaat het om zelfredzaamheid en het leren verdragen van ellende en verdriet. Als je dat allemaal wilt weg definiëren – pech moet weg – is dat voor een overheid een onmogelijke opgave. Dus er is een verwachtingenprobleem dat samenhangt met de toegenomen individualisering.”
Otte ziet niet echt een oplossing voor deze problemen. “De overheid zal minder moeten beloven. En we kunnen via onderwijs, verenigingen en kerken proberen kinderen bij te brengen dat dulden en verdragen belangrijk zijn. Je moet als officier van justitie en rechter proberen aan burgers normbesef bij te brengen en daar achteraan de hele samenleving het goede te laten zien. Dat moet je voorleven, de overheid ook. Verder zie ik niet veel mogelijkheden die tot verandering kunnen leiden.
Ik ben wat cultuursceptisch, dat is wel zo. Ik geloof wel heel erg in het onderweg zijn. Het zou goed zijn als we met elkaar beseffen dat we werken in een moestuin en dat menselijk gedrag en vooral wangedrag een soort zevenblad is, dat woekert en altijd weer terugkomt. In dat idee kun je een soort troost vinden, dat is ook de moraal van m’n laatste boek. Dat je als een moderne Sisyphus elke dag weer opnieuw begint een rotsblok de berg op te rollen, wetend dat het voor de schaft alweer omlaag rolt en dat je daar niet somber om moet worden.
‘We zijn hier niet om een Hof van Eden te bouwen, we zijn bezig met onderweg zijn’
Rinus Otte
Dit is de taak die je hebt als mens: proberen in de tijd die jou gegund is de wereld in ieder geval niet slechter te laten worden. We zijn hier niet om een Hof van Eden te bouwen, we zijn bezig met onderweg zijn. Als je daar zingeving en voldoening aan kan ontlenen, is dat immens opbeurend. Dus hierin moet het doel-denken van optimale veiligheid en verlossing evenmin toeslaan. We leven niet in een treuriger wereld dan een paar duizend jaar geleden. Het is net zo erg, alleen we hopen en verwachten veel meer omdat we te veel zijn gaan geloven in de maakbaarheid van het leven. Als we die maakbaarheid wat meer zouden loslaten, zouden we wat meer ruimte ervaren in onze hoofden en harten.”
Otte begint zijn boek De troost van gebrekkig strafrecht met een motto: ‘Vergeten is ballingschap, gedenken verlossing’. Het is een Joodse zegswijze uit de achttiende eeuw, toegedicht aan de Baal Shem Tov. “Ik heb de tekst ontleend aan een boek dat in mijn jeugd enorm veel betekenis voor me heeft gehad: Vuur in de duisternis van de Joodse schrijver Elie Wiesel, met chassidische legenden. Die legenden gaan over dat het verleden roept tot de mens.
De mens is altijd op zoek naar verlossing. Mensen zoeken een uitweg uit gevangenschap van taboes, schaamte, opvoeding of andere beklemmingen. Daarbij is het belangrijk te weten waar je staat als mens, waar je vandaan komt, hoe het het mensdom eerder is vergaan. Je kunt alleen een uitweg vinden als je onderkent dat het leven strompelend gaat en dat je in dat gestrompel teleurgesteld kan zijn, maar dat je er ook een soort troost in kunt vinden.
Als je niet wilt weten waar je vandaan komt, misken je dat het de mens tot nu toe weinig lukt op eigen kracht. Ik denk dat je dan uiterst oppervlakkig bezig bent. Er wordt een appèl gedaan op de mens om in de duisternis waarin hij zich bevindt, of dat nu privé, politiek of maatschappelijk is, te proberen het vuur terug te vinden, of te helpen ontsteken of brandend te houden. Dat motto omspant mijn hele bestaan.”
Rinus Otte (Zierikzee, 1961) staat als voorzitter van het College van procureurs-generaal aan de top van het Openbaar Ministerie. Hij schreef diverse boeken over het strafrecht, waaronder De troost van gebrekkig strafrecht, dat vorig jaar verscheen.