Kunst en levensbeschouwing, esthetiek en spiritualiteit: ze willen allebei iets anders. De een wil de zinnen strelen, de ander de vraag naar zin openhouden. Maar beide spreken ze tot de ziel. En wie goed luistert, hoort dat ook de kunst – spelenderwijze en meestal onbedoeld – een uitzicht op zin opent. Alle artikelen van de serie Zinspeling zijn in een Collectie gebundeld.
Het bezoeken van tentoonstellingen zit er momenteel voor niemand in. Beperkt als ik ben in mijn bewegingsvrijheid behelp ik me met het internet, waar musea en galerieën hun best doen om een alternatief te bieden.
Op die manier zit ik op een goede dag oog in oog met een schilderij van de Nederlandse kunstenaar Femmy Otten (1981): Regenboogvrouw. Het werk hypnotiseert me, maar verwart me tegelijk. Het hypnotiseert me door de vormtaal, door de aanzuigende concentratie op een middelpunt. Het verwart en verstoort me ook door de expliciete verwijzing naar een vulva, die bij mij ongemak oproept, een ongemak dat op gespannen voet lijkt te staan met de serene en harmonieuze compositie.
Verwarrend is ook het trompe-l'oeileffect. Op het beeldscherm lijkt het werk een collage van kledingstukken, maar het blijkt een klassiek olieverfschilderij te zijn. Bovendien heeft het werk, met zijn onverwachte combinatie van objecten, een surrealistisch karakter – en dit heeft altijd iets ontregelends.
Ik weet niet of de kunstenaar ons ook echt wil ontregelen. Als ik interviews met haar lees en bekijk, als ik de commentaren van kenners bestudeer, maar vooral naarmate ik langer naar haar werken kijk kom ik tot een andere conclusie. Het verwarren of ontregelen is geen doel op zichzelf van Otten.
Het is paradoxaal genoeg een middel of misschien zelfs eerder een neveneffect van een zoektocht naar iets absoluuts, naar iets wat staat als een huis: schoonheid, harmonie, eerlijkheid, waarheid, directheid.
De werkwijze van Otten komt op mij over als die van een pelgrim of een monnik: met grote toewijding, overgave en concentratie zoekt ze naar het ‘absolute’, maar steeds in het besef dat het resultaat nooit volmaakt zal zijn, dat waarheid en schoonheid zich altijd slechts op een fragmentarische wijze aan ons zullen openbaren.
Het gevolg is dat haar hele oeuvre, maar ook elk afzonderlijk werk, overkomt als een verzameling van brokstukken: brokstukken die in hun provisorische samenhang een glimp doen oplichten van het ideaal.
Dit is heel concreet te illustreren aan de hand van haar werk. Kenmerkend voor sommige kunstwerken is bijvoorbeeld het ‘hybride’ karakter. Menselijke lichamen worden als het ware uit elkaar gehaald en op een ongewone manier weer in elkaar gezet, soms met een verwijzing naar de overgebleven torso’s en brokstukken van antieke sculpturen.
Menselijke gestalten versmelten met elkaar en de grenzen tussen seksen verdwijnen daarbij. Wordt hiermee de gebrokenheid van het mens-zijn aangeroerd? Of komt hierin, beter gezegd, het eeuwige verlangen tot uitdrukking om een oorspronkelijke ‘heelheid’ terug te vinden, een verlangen waarvan de pogingen om het te vervullen altijd tot vergeefsheid zijn gedoemd?
Otten lijkt in elk geval de oude leer van Plato in kunst te vertalen: we hebben geen toegang tot de sublieme wereld van de oerideeën, maar moeten ons behelpen met schaduwen, afgietsels, echo’s.
Dit besef is geen reden tot berusting, maar juist een prikkel om het avontuur aan te gaan, telkens weer. Misschien is het daarom, dat de tijd zo’n grote rol speelt bij Otten: de vele tijd die ze in haar werk stopt, omdat ze weet dat ze, zoals ze het zelf zegt, ‘een ontzettende omweg’ nodig heeft om haar doel te bereiken.
Misschien is het daarom ook, dat ze zich bij veel werken niet beperkt tot één discipline of materiaal, dat ze binnen haar werken de grenzen tussen disciplines en stijlen vloeiend maakt.
Opmerkelijk is ook dat performance steeds vaker opduikt in haar werk: een kunstvorm, waarin bij uitstek het wachten, het uithouden, het laten vervlieden van de tijd en het verspillen ervan de toon aangeven. Overigens merkt Otten zelf op dat ook bij haar beeldende kunst het maakproces even belangrijk is als het fysieke eindresultaat. In dat maakproces kan ze helemaal opgaan, zichzelf helemaal geven en daardoor in een roes raken.
Is de vergelijking met de monnik of de pelgrim daarom te vergezocht? Otten kan in elk geval niet religieus of spiritueel worden toegeëigend. Met haar zoekende, combinerende en experimenterende houding en werkwijze staat ze open voor de religieuze tradities, ook in de kunst. Ze gebruikt die tradities echter eerder als een reservoir of voorraad, waaruit ze elementen kan halen voor haar eigen zoektocht.
Zo ontstaan werken met christelijke titels, zoals de ‘Zeven Vreugden van Maria’, en met citaten uit de iconenkunst of de renaissance. Naar eigen zeggen echter houdt Otten te veel van ‘onaffe verhalen’, om haar rust te vinden in de antwoorden van de religie. De ‘omweg’ en het ‘onaffe’ in Ottens werkwijze, houding en oeuvre: ze blijken een snaar te raken van onze hedendaagse Nederlandse cultuur.
In 2013 won ze de Volkskrant Beeldende Kunstprijs en in 2014 aanvaardde ze de opdracht een portret van de koning te maken. Het spreekt misschien wel boekdelen dat een kunstenaar, die het fragmentarische en onvolmaakte zo centraal zet, een opdracht krijgt binnen een genre waarin het vanouds gaat om zelfverzekerdheid en stelligheid. Ottens stijl past misschien ook wel bij het onhandige van de persoonlijkheid van onze koning. Bovenal is het een trefzekere uitdrukking van het levensgevoel in het tweede decennium van deze eeuw en de allesdoordringende onzekerheid.