Internationale kunstenaars in de 20ste en 21ste eeuw hebben op een unieke en authentieke manier inzichten gegeven in de betekenis van spiritualiteit, in een niet-institutionele en vaak seculiere context. Wat hebben zij zichtbaar en hoorbaar gemaakt, en hoe dan? Hoe zijn leven, kunstpraktijk en spiritualiteit bij hen verbonden? Daarover gaat Ars Vivendi: volop leven, tot voorbij de grenzen.
Ik bezocht tijdens de Venetiaanse Biënnale van 2017 een overzichtstentoonstelling van de Amerikaanse, in Italië woonachtige kunstenaar Cy Twombly (1928-2011). Het was een ontmoeting met kunst die ik nooit meer zal vergeten. Zijn schilderijen zijn fascinerend, en moeilijk te categoriseren. Ze zijn niet figuratief, ook niet abstract, maar iets er tussenin.
Het zijn krabbels die op taal lijken, bloemachtige vormen met druipende verfklodders, of een enkel woord dat een naam blijkt te zijn van een Griekse schrijver uit de oudheid. De kijker kan niet onmiddellijk thuisbrengen wat er wordt verbeeld. Juist daardoor spelen de ervaring en het verbeeldingsvermogen van de kijker een grote rol. Mijn ervaring was die van thuiskomen. Het is hetzelfde gevoel dat ik krijg wanneer ik op reis bent geweest en vanuit het vliegtuig langzaam het landschap herken.
Het onleesbare handschrift is een kenmerk van een Twombly. De Franse literatuurcriticus, semioticus en filosoof Roland Barthes heeft in 1979 een kort essay geschreven over deze krabbels. In het essay Non multa sed multum, latijn voor ‘veel, niet velerlei’, onderzoekt hij de betekenis. Het voert te ver om de filosofie van Barthes hier nauwkeurig te herhalen. Het komt erop neer dat het schrift van Twombly noch een vorm, noch een gebruikswaarde heeft, maar ‘slechts een geste’ is (vertaling SG). Deze geste is echter “van een elegante traagheid.”
Men zegt vaak dat het museum de plaats van de kerken heeft overgenomen. Wat de ervaring met de Onuitsprekelijke betreft is dat zeker soms het geval
sylvia grevel
Daarbij is het schrijven van Twombly volgens Barthes “een erotische handeling.” Dit verklaart het gevoel in mijn onderbuik. Zijn semi-abstracte schilderijen wekken in mij een erotisch verlangen, een jouïssance. Het is een lichamelijk-religieus verlangen van een ‘ik’ dat wil leven, en wil begrijpen waar de tekens naar verwijzen. Dit is contemporaine kunst met een contemplatieve kwaliteit.
Ik voelde onlangs dezelfde opwinding in een neogotische kathedraal. Midden op de dag viel het licht binnen door de hoog geplaatste abstracte glas-in-loodramen. De lichtbeukramen vertellen, in tegenstelling tot de barokke kruiswegstaties aan de muren onder de ramen, geen herkenbaar (Bijbels) verhaal. Als een caleidoscoop dansen de fel gekleurde vlakjes op de vloeren en de lege kerkbanken. Tijdens vieringen dansen ze op de hoofden en ruggen van kerkgangers. Het herinnert me aan de kathedralen in Winchester en Keulen. Voor de laatste heeft de hedendaagse kunstenaar Gerhard Richter een gigantisch abstract raam ontworpen. Abstracte kleuren breken de dof geworden lichtgrijze pilaren en platgetreden vloeren: god-vonkjes in een afgekoeld christelijk klimaat.
De Romeinse keizer Justinus I wist het al toen hij de Hagia Sophia in de jaren dertig van de zesde eeuw in Constantinopel liet bouwen. Het gebrek aan afbeeldingen in de grootschalige Byzantijnse koepelkerk gaf ruimte aan een spirituele expressie van de mystieke godservaring. Voor het eerst in de geschiedenis hadden architecten een koepel van dergelijke omvang gebouwd. Als een zoom onder de koepel hing een cirkel van fel gekleurde ramen. Het licht viel op de marmeren muren en vloeren, en weerkaatste in het puur goud van het plafond. Het moet letterlijk verrukking hebben gebracht.
Zowel Cy Twombly als de naamloze glas-in-lood kunstenaar in de neogotische kathedraal zijn voor mij hedendaagse iconoclasten. Geen vernietigers van de beelden van andersgelovigen, maar bevrijders uit beelden en verhalen die hun zeggingskracht hebben verloren. Dit brengt me tot de crux van dit essay. Het non-narratieve van de kerkramen en het non-figuratieve van de schilderijen resoneren in mij en wekken zowel mijn levensvreugde als verwachting. Eerder gebruikte ik al het woord jouïssance, nu voeg ik daar de volheid van de godsnaam aan toe: G*d.
Kerkdiensten kunnen volgens hem alleen betekenis kunnen hebben wanneer ze aansluiten bij de leefwereld van de deelnemers
sylvia grevel
De liturgiewetenschapper Graham Hughes verdiept zich in de betekenis van kerkdiensten in de laat-moderne tijd. Hij komt in zijn boek Worship as Meaning. A Liturgical Theology for Late Modernity tot de conclusie dat betekenis nooit in een vacuüm gevonden wordt. Kerkdiensten kunnen volgens hem alleen betekenis kunnen hebben wanneer ze aansluiten bij de leefwereld van de deelnemers. Deze observatie leidt mij tot de conclusie van dit essay. De schrijvende beweging op doek van Cy Twombly, en de dansende kleurenvelden in de kathedraal zijn beide liturgische gestes die nieuwe betekenisvinding mogelijk maken. Zin is niet opgesloten in, of beperkt tot, de vaak tot cliché geworden Bijbelse verhalen op kerkmuren. Het licht breekt voor mij de gestolde christelijke traditie open.
Men zegt vaak dat het museum de plaats van de kerken heeft overgenomen. Wat de ervaring met de Onuitsprekelijke betreft is dat zeker soms het geval. Maar ook hier is iconoclasme nodig om gaten in de canon te beitelen. Cy Twombly doorbreekt vastgeroeste betekenissen.
Sinds de vroege kerk is er doorlopend een scherp debat geweest over het gebruik van afbeeldingen in kerken. De voornaamste redenen waren steeds het risico van, of de verleiding tot aanbidding en verering van kunst en niet van God. In dit essay wijs ik op een metaforische invulling van het woord. Iconoclasme van vastgeroeste denkbeelden. Het kapotslaan van gestolde betekenis. Zoals de kleurvlakjes in de kathedraal solide kerkbanken tot een verzameling fragmenten maken, die ik met mijn eigen verbeelding weer samen kan voegen. En waarin ik weer nieuwe betekenis kan vinden.