Journalist en religiewetenschapper Pauline Weseman zoekt naar een nieuw christendom, buiten de gebaande paden. Ze interviewt medezoekers over hun kantelpunten die hun geloofsvisie cruciaal veranderde.

Een wetenschappelijk interview afgeven gaat hem makkelijker af dan zo’n persoonlijk verhaal, bekent hij vooraf vanaf zijn flexibele werkplek in de Culemborgse Gelderlandfabriek. “Ik ben zelfs een beetje zenuwachtig.” Het verwoorden van zijn geloofsweg gaat gepaard met gestamel, schroom en verlegenheid, soms irritatie over tegenstrijdige gedachten.

Tegelijk kenmerkt dat zoeken het nieuwe christendom waar de wetenschapper zich toe rekent, maar het waarderen en beoefenen van het niet-weten, de uitblijvende antwoorden, blijkt zo makkelijk nog niet. “Het is een enorme breuk met de stelligheid waarmee ik ben opgevoed en waarin alles heel precies werd geformuleerd. Tegelijk ontwikkel ook ik weer stelligheden. Ik durf met stelligheid te zeggen dat de hel niet bestaat.”

Stelligheden waren het credo in Roelands jeugdgezin, een typisch ‘gergem-nest’ (Gereformeerde Gemeenten) in het Noord-Brabantse, protestantse Veen. “Ik wist niet anders of religie was onderdeel van mijn leven. Je bad, las de Bijbel en ging twee keer per zondag naar de kerk. Mijn kinderen morden al vanaf hun tiende over de kerkgang. Dat was voor mij ondenkbaar.”

Roeland weet alle haltes nog op te noemen die de bus aandeed naar het reformatorische middelbare Van Lodenstein College in Amersfoort. “Ik stond om 6.15 uur op, kwam ’s avonds laat thuis. Alles thuis was bevindelijk gereformeerd. Veel donker eiken, cottage stijl. De tv was afwezig, we lazen de Statenvertaling en moeder droeg altijd een rok. Het orgel speelde een prominente rol en we baden in oude taal: ‘O, Vader, die al 't leven voedt (…) Laat ons het hemelsche betrachten.’

Mijn wereldbeeld was vanzelfsprekend. Er was een God, voortdurend aanwezig. Een strenge God. De grote opdracht van het leven was de bekering. Alles ademde dat. Er was een expliciet moreel kader. We hadden contacten met het dorp en de buren maar de Gereformeerde Gemeente was een op zichzelf gerichte gemeenschap. De kroeg en voetbal was een zondige wereld. Het was uitgesloten dat ik op voetbal ging. Alles was duidelijk, overzichtelijk.”

Vanaf wanneer stelde je vragen bij dat wereldbeeld?

“Al vrij snel, aan het begin van de middelbare school. Mijn oudste zus stapte over naar een hervormde kerk in Wijk en Aalburg, minder streng maar nog zeer behoudend. Ze kwam met een lange broek op school. Dat was wat. Haar kleding werd als zondig gezien. Ik besefte dat kleding samenhangt met je geloofssysteem. Is mijn zus dan zondig, vroeg ik mij af?

Op de middelbare school werd ik actief in het jeugdwerk in haar kerk. Er was een jongerenhonk met tafeltennistafel en muziek, relipop. Er ging een wereld voor me open, de wereld van de EO, met een vitale jongerenbeweging, EO-jongerendagen, het RonduitMagazine. Een belangrijk omslagpunt. Ik kon gelovig zijn op een plezierige manier, waarin alles ‘ván de wereld’ een plek kon hebben zonder dat het zondig was. Dat je deel kon uitmaken van een aansprekende, hippe energieke jeugdcultuur, in plaats van dat je twee uur in een kerkbank naar een driepuntenpreek luisterde met een psalm en gebed tussendoor en een predikant die op een theatrale wijze zijn emotie uitte. In die vorm werd je lichaam tot stilstaan gebracht, naar binnen gekeerd, maar deze nieuwe vorm was expressief.

Dat ging gepaard met een vrolijker godsbeeld, van een God die liefde was, die je plezier gunde, met wie je als een vriend optrok en voor wie je je niet hoefde te schamen. Rond mijn veertiende stapte ik over naar die kerk. Mijn ouders waardeerden daarin dat ik een devote gelovige was, het geloof en de bijbel uitermate serieus nam. Ik wilde mijn leven aan Jezus geven. Dat veranderde toen ik theologie ging studeren.”

Nieuw christendom

De beweging nieuw christendom – het thema van deze interviewserie - laat zich lastig omschrijven, omdat ze indruist tegen bestaande definities. Theoloog en antropoloog Johan Roeland: “Normaal beschrijf je een religieuze beweging op basis van geloofsovertuiging, organisatie, rituelen en tradities. Maar wat nu als een beweging niet zo georganiseerd wil zijn, omdat ze fluïditeit en lenigheid hoog in het vaandel heeft staan, niet wil stollen? Veel kerken veroordelen mensen met afwijkende ideeën, sluiten hen uit, maar in deze beweging zijn tegendraadsheid, tegengesteldheden en meningsverschillen juist belangrijk. Maar waar sta je dan voor? Ook de relatie met tradities is verwarrend. Ze zijn post-traditioneel, maar schurken aan tegen tradities.”

Het nieuwe christendom heeft volgens Roeland iets weg van de tegendraadse overgangsfase tussen twee culturen of fases, in de culturele antropologie liminaliteit genoemd. Dat is een fase waarin je, zoals bij carnaval, tijdelijk alles omkeert en terugkeert naar het normale leven, of waarin je daarna in een andere fase komt, bijvoorbeeld volwassenheid na puberteit. “Beide veronderstelt een overgang van A naar B. Maar wat nu als de overgang de religie is, de status quo wordt? Je hebt altijd vernieuwingsbewegingen gehad vanuit tradities maar het verschil is dat deze beweging vernieuwend wil blijven.” Dat er een beweging is, is zeker, volgens Roeland, al is de reikwijdte nog onbekend. “Maar je ziet het in de opkomst van activiteiten en festivals zoals Graceland, Geestdrift en het platform Lazarus, vrijplaatsen voor religieuze innovatie, spel, experiment, het schurende en mystieke.”

Wat in de studie theologie maakte dat je geloof ging schuiven?

“In mijn studie kwamen vanzelfsprekendheden op de tocht te staan. Ik hoorde dat er in het Oude Testament sporen zaten van de vrouwelijke godin Asjera. Zij zou een rol hebben gespeeld in het oude Israël maar is stelselmatig uit de Bijbel geredigeerd. Dat maakte grote indruk op mij. Mijn wereldbeeld bleek een geconstrueerd product te zijn van een eeuwenlang redactieproces met politieke keuzes.

Ik besefte dat Jezus geen bevindelijk protestant was. Mijn kerk bleek een recent, geconstrueerd verzinsel. Ook de alomtegenwoordige God die alles in de hand had, bleek niet zo te zijn. Het bracht een religieuze crisis teweeg. Ik ervaarde dat God die in de meeste intieme sferen van mijn leven vertoefde, daar van lieverlee uit vertrok. Ik begon die kwijt te raken, als zand door mijn vingers.”

“Ik herinner me een Goede Vrijdag waarin Jezus vlak voor hij sterft uitroept: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?’ Zo voelde het. Ik zag in die tijd (1996, red.) de film Breaking the Waves van Lars von Trier. De protagonist Bess McNeill heeft een intieme, bijna sensuele relatie met God, vergelijkbaar met die van bevindelijke gereformeerden waarin God ook zo fysiek aanwezig is. Als Bess sprak met God, sprak hij terug. Zo was het bij mij ook. Niet letterlijk, maar hij was er, altijd.

Er is de scène dat ze tegen een kerkbank aan zit. Ze bidt en het blijft stil. Zo stil. Dat was zo herkenbaar. Ik voelde mij eenzaam, verlaten, bleef verbijsterd achter

johan roeland

Er is de scène dat ze tegen een kerkbank aan zit. Ze bidt en het blijft stil. Zo stil. Dat was zo herkenbaar. Ik voelde mij eenzaam, verlaten, bleef verbijsterd achter. Later realiseerde ik mij dat het puur liefdesverdriet was. De God die me zo dierbaar was, die van me hield, raakte ik kwijt en miste ik. De band The Violet Burning die ik vaak beluisterde, verwoordt dat zo treffend in Blind: What went wrong? / How come I stayed here? / Far away from the light in your eye / I couldn't help it, I couldn't find your love.

“Mijn godsbeeld viel in duigen en ik wist niet wat ik ervoor in de plaats kreeg, wie of wat er dan nog was. Ik nam afstand van de evangelische beweging, werd actief in de Utrechtse Nicolaikerk en kroop richting de mystiek en de negatieve theologie (waar in ontkenningen over God wordt gesproken, red). Ik las veel van de Franse filosoof Jacques Derrida (1930-2004) die mij aanreikte bij God te denken als iets dat zich aan ons onttrekt, waarvan je slechts sporen aantreft in de werkelijkheid. Een spoor bestaat bij de gratie van afwezigheid. Er was iets, maar je ziet niet meer wat. De sporen zijn er nog. Die begon ik te koesteren. Het hielp mij enorm te waarderen dat er zoveel is dat we niet weten, die voortdurende zoektocht te waarderen als alternatief. Het is een geloof in onzekerheden, niet weten wat je aantreft, maar wat je overstijgt.

Ik las ook mysticus Johannes van het Kruis over de afwezigheid van God in de nacht van de ziel. Ik dacht: Dat is een moment, het wordt weer dag en dan zie je God terug. Maar in de mystiek is die nacht een blijvertje. Je hebt alleen met het spoor van doen. In de evangelische beweging wisten we perfect hoe God in elkaar zat en handelde, maar God laat zich niet vatten en laat ruimte aan het mysterie. Het duurde lang voordat dat een bevrijdend godsbeeld werd. Het was lang beangstigend.”

In hoeverre heb je overwogen te stoppen met geloven?

“Uiteindelijk ben ik met veel gestopt, ook met de kerk. Ik ging lang voor de kinderen; dat cliché is waar. Maar het godsbesef raakte ik nooit kwijt. Het is de basale notie waartoe ik mij verhoud, wat mij op blijft schudden. Zelfs op mijn diepste momenten. Na het overlijden van mijn vader stond ik over de wieg van mijn zoon gebogen en besefte: Ik kon altijd terugvallen op mijn vader, nu sta ik er alleen voor, maar er zit ergens een diepe grond onder mijn bestaan. Hoe diep ik ook val, ik kom altijd ergens terecht. Dat is een kernervaring in veel religies, maar woorden als universum of energie resoneren niet bij mij. Het is niet mijn taal. Ik blijf gehecht aan de taal van mijn jeugd. Het christendom blijft mij het meest dierbaar en vertrouwd.”

Is het christendom voor jou dan vooral een kwestie van taal en cultuur?

Meer dan dat. Het heeft me gemaakt wie ik ben. Het heeft een hoop bagger, maar ook een rijke traditie met mystiek, dichters en moderne theologen, zoals Johan Caputo en Peter Rollins. Zij bezigen het woord God, net als ik. En ik houd van kerken. Ze maken deel uit van ons landschap, hebben een rijke geschiedenis. Jellema spreekt in zijn gedicht Kerkje van Fransum van de kerk als ruïne. ‘Tussen jouw zerken, zo ben je het mooist: dicht, van het uitblijvend antwoord de schrijn.’

Een ruïne waar de natuur het overneemt en uit vervallenheid tot leven komt, is een prachtig beeld voor de staat van het christendom

johan roeland

Een ruïne waar de natuur het overneemt en uit vervallenheid tot leven komt, is een prachtig beeld voor de staat van het christendom. Het is als een spoor, een herinnering waar geen antwoorden en waarheden meer van de kansel worden geslingerd om afwijkende mensen buiten te sluiten. Er was veel oordeel in mijn kerk. Een uitblijvend antwoord geeft zoveel meer ruimte voor gesprek. Ik zoek nu plekken op met zoveel mogelijk ruimte en verschillende godsbeelden.”

Deze tekst is een kort fragment van een uitgebreider interview. Het gehele interview is te lezen in de VOLZIN publicatie Contouren van een nieuw christendom.

Johan Roeland (Veen, Noord-Brabant, 1977) is universitair hoofddocent en directeur valorisatie aan de faculteit Religie & Theologie van de Vrije Universiteit in Amsterdam.

  • Studeerde theologie in Utrecht en promoveerde in de sociale en culturele antropologie aan de Vrije Universiteit.
  • Is voortrekker van de VU-denktank die bij deze serie in Volzin en Trouw meedenkt in de theologische duiding.

Roeland woont met vrouw en drie kinderen in Schoonrewoerd waar zij een woontrainingshuis voor jongeren leiden.