De warmbloedige en tegelijk etherische klanken van de altviool van Peter van Praagh vullen de voormalige fabriekshal van de Verkadefabriek in Den Bosch. Joep Franssens is een en al oor. Voor het eerst wordt zijn compositie Blue Encounter, een muzikale dialoog tussen het mannelijke en het vrouwelijke in de mens, gespeeld op het instrument waarvoor ze eigenlijk geschreven is.
Ruim twee maanden later, achter een kop rooibosthee in een Utrechts café, is de componist nog steeds onder de indruk van de interpretatie van Van Praagh. “Zijn vrouw zei tegen me: op de een of andere manier valt hij helemaal samen met dat stuk. En zo klonk het ook. De eerste keer dat ik Peter dit hoorde spelen, dacht ik: weer een musicus erbij die mijn muziek snapt! Dat gebeurt niet zo vaak.”
Toch kwam daar een dag eerder, op zijn 63ste verjaardag, nog een verheugende ervaring bij. Tijdens een festival in Miami speelden de pianisten Ralph van Raat en Maarten van Veen Old Songs New Songs, een werk van Franssens voor twee piano’s. “Ralph appte me dat ze een staande ovatie kregen en dat het publiek de tent bijna afbrak. Who is this composer? Why don’t we know him?, werd er gezegd. Ralph zei daarom: ‘Jij moet veel meer in Amerika gespeeld worden.’ Want als je in het buitenland als onbekende componist voor de leeuwen geworpen wordt, word je puur beoordeeld op wat mensen horen.”
“De tijdgeest is veranderd, er zijn andere inzichten gekomen. Mijn muziek sluit daarbij aan, daarom is ze bij het grote publiek ook zo’n succes
joep franssens
Die onbevangenheid ten aanzien van zijn muziek is hier te lande veel minder groot. Dat heeft te maken met de dominantie van het atonale modernisme, een tegendraadse muzikale beweging die in het geweer kwam tegen de gevestigde muziekpraktijk die maar bleef aanleunen tegen de negentiende eeuw. De strenge opvattingen van modernisten over wat ‘goede’ en ‘foute’ noten zijn hebben de afgelopen vijftig jaar hun stempel gedrukt op de hedendaagse muziek. Franssens heeft zich daaraan al vroeg ontworsteld. “Ik heb de atonaliteit altijd ervaren als een Fremdkörper. Die is ontstaan op een bepaald moment in de muziekgeschiedenis, toen er alle reden was om te zeggen: zo kan het niet meer, omdat de tonaliteit uit haar voegen was gebarsten. Maar atonaliteit was niet de definitieve oplossing. De kern van het modernisme is polarisatie, terwijl ik in mijn muziek juist naar affirmatie streef.” Vandaar dat Franssens welbewust kiest voor tonaliteit.
De componist vraagt zich af of het modernisme überhaupt nog van deze tijd is. “De tijdgeest is veranderd, er zijn andere inzichten gekomen. Mijn muziek sluit daarbij aan, daarom is ze bij het grote publiek ook zo’n succes.” Die tijdgeest komt hij vooral op het spoor via de popmuziek, waarvan hij een groot liefhebber is. “Toen ik zestien werd, kwam ik ermee in aanraking. Dat maakte zo’n enorme indruk dat ik jarenlang niet meer naar klassieke muziek kon luisteren. Het voelde als een elektrische schok, maar het betekende gewoon dat ik een kind van mijn tijd was.
Ik ontdekte dat de tonaliteit zo ruim in haar vel zit dat je er Beethoven maar ook Frank Zappa mee kunt maken. Nog steeds ben ik een muzikale alleseter. Zo luister ik naar Monteverdi, Josquin, Palestrina, Sjostakovitsj, Yes, David Sylvian en Coldplay. In mijn eigen muziek wil ik daar graag uiting aan geven, omdat het allemaal verschillende kanten van mij zijn. Dus het kan best zijn dat je ergens in mijn werk een stukje Coldplay hoort. Vlak voor Kerstmis zag ik op tv een fantastisch optreden van die band in São Paulo. Het publiek ging helemaal uit zijn dak. Dáár gaat muziek over, dat mensen hun hart uit hun keel zingen.”
Franssens grootste en bekendste werk is Harmony of the Spheres voor koor en strijkorkest, goed voor 600.000 hits op YouTube. “Het is ontstaan over een periode van zeven jaar. De hoekdelen, 1 en 5, gaan over het samenleven van mensen, de delen 2 en 4 over het individu en het middendeel over God. Het stuk beschrijft hoe je je eigen pad volgt en tegelijk in harmonie met andere mensen leeft, hoe je daarin een balans vindt en je tegelijk verhoudt tot God. Maar eigenlijk zie ik geen onderscheid tussen mensen en God, of tussen de wereld en God. Alleen is het ene stoffelijk en het andere onstoffelijk.”
Voor mij is spiritualiteit een ervaring die ik probeer te vangen. Een die geen goedkeuring nodig heeft van een religieuze traditie, die niet ingepast hoeft te worden in een samenhang van overtuigingen en praktijken
JOEP FRANSSENS
Mede op grond van dit werk wordt de muziek van Joep Franssens wel gerekend tot de ‘nieuwe spiritualiteit’, een stroming – als je daarvan kunt spreken – waartoe ook Arvo Pärt, Giya Kantsjeli, John Tavener en Franssens’ vriend Pēteris Vasks behoren. “Peteris zei ooit tegen me: Deine Musik ist wie von oben herab gegeben. Op welke wolk die God dan precies zit of in welke noot, maakt geen donder uit. Ik probeer me te verbinden met het universele, met iets dat groter is dan ikzelf, door uit mijn ego te stappen. Voor mij is spiritualiteit een ervaring die ik probeer te vangen. Een die geen goedkeuring nodig heeft van een religieuze traditie, die niet ingepast hoeft te worden in een samenhang van overtuigingen en praktijken.”
De christelijke titels die Franssens aan sommige van zijn werken geeft, zoals Sanctus en Magnificat, moeten daarom breed worden verstaan. “God is geen eigendom van het christendom of welk -dom dan ook. Sanctus drukt een algemeen besef van heiligheid uit, Magnificat is vooral een lofzang op de natuur.”
Toch miskent Franssens zijn katholieke roots niet. “De manier waarop ik met God, religie en spiritualiteit in aanraking ben gekomen, was altijd heel positief. Ik ben nergens mee belast. Vandaar dat ik dit zo vanzelfsprekend in mijn werk kan integreren. Mijn moeder heeft mij spelenderwijs met God geconfronteerd, zodat ik als jongetje van drie onbevangen kon zeggen: ‘Mam, op welke wolk zit God nou eigenlijk?’ Ze zei ook al heel vroeg tegen mij: ‘God is de natuur en de natuur is God.’ Vandaar dat ik het godsbeeld van Spinoza, die God en natuur met elkaar vereenzelvigt en daarom door de kerk als ketter werd gezien, prima naast het godsbeeld van het christendom kan zetten.”
Waarom is die natuur zo belangrijk? “Omdat ze zo totaal overweldigend is, en omdat alles op zijn plek ligt. Ik had een atelier in Bergen aan Zee, waar ik Magnificat heb gemaakt. Na vijf uur wandelen was alles weer klaar. Tegenwoordig maak ik geregeld een kleine pelgrimage naar de pier bij IJmuiden. Af en toe maak ik daar een opname van. Bij laagwater gaan de meeuwen op zoek naar krabbetjes. Dat maakt me toch een pokkenherrie, dat wil je niet weten. Maar voor mij is het een heel inspirerend en rustgevend geluid. ’s Ochtends luister ik daar voor ik begin te componeren eerst even naar. Soms vergeet ik het ook af te zetten. Ik ervaar dat geluid als een natuurlijke omgeving. Ik weet niet of het ook zo werken als ik mijn piano op de pier zou zetten… Stel dat ik tijdens het componeren zo’n omgeving zou kunnen opsnuiven, ik denk dat dat echt geweldig zou zijn. Als ik heel zuivere lucht opsnuif, of als ik de zee ruik, dan voelt dat als een soort bad, als een streling.”
Het is vooral de weidsheid die Franssens graag opzoekt. “Daar raak ik aan een tegenstelling in mijn karakter. Eigenlijk heb ik heel veel behoefte aan avontuur door de wijde wereld in te trekken, maar tegelijk ben ik een schijtluis. Want als ik ergens naartoe wil, moet ik daar echt moeite voor doen.” Grinnikend: “Ik zou heel graag de weidsheid van Alaska willen opsnuiven, in de ongerepte natuur willen rondlopen met veertig graden onder nul omdat ik weet dat het mij een gigantische ervaring zou opleveren. Tegelijk sus ik mij in slaap met de gedachte dat ik daar veel te oud voor ben, dat soort onzin.”
Dus blijft het atelier de uitvalsbasis. Hoe ziet Franssens’ dagritme eruit? “Ik maak ’s morgens nooit afspraken, omdat ik dan componeer. Ik moet het van de frisse energie van de ochtend hebben. De focus moet maximaal zijn, anders zeggen de noten: ja doei, je denkt toch niet dat we het hiervoor doen? Hoepel op! Dus daar heb ik mij gewoon bij neer te leggen. Ik geloof heel erg in een intelligentie die mijn componeren aanstuurt, die niet via het cognitieve loopt, de bovenkamer. Welke kamer het dan is weet ik ook niet; laat ik het de spirituele kamer noemen. Die regelt de dingen vanzelf.”
Die intelligentie neemt niet alleen bezit van de componist, maar ook van de goede verstaander die diens werk interpreteert. “Ralph van Raat hoef ik niks uit te leggen, hij snapt mijn muziek van nature. Het is meer dan eens voorgekomen dat hij iets speelde dat er niet stond, maar wat hij speelde was beter. Terwijl hij dat zelf niet eens wist. Op een ander niveau dan het cognitieve voelt hij aan dat iets anders of beter moet en dan verander ik dat. Dat gaat via een emotionele intelligentie die ik niet beheers maar die ons beiden aanstuurt.”
Het probleem met mij is dat ik heel kritisch ben. Mijn muziek moet heel precies worden neergezet. Ontbreekt er iets, dan stort het geheel als een kaartenhuis in elkaar
JOEP FRANSSENS
Ego is voor Franssens vaak een onhandige sta-in-de-weg. Omdat virtuositeit om ego draait, is ze volgens hem het minst ‘muze-eigene’ bestanddeel van muziek. “Het gaat dan eigenlijk maar om één ding: kijk eens hoe goed ik ben. Mijn muziek is daarom anti-virtuoos. Old Songs, New Songs is razend moeilijk, maar niet op een virtuoze manier. Het stuk is namelijk aan de bovenkant heel turbulent en expressief, terwijl de onderstroom kalm is. Als uitvoerders mag je in die turbulentie niet het contact met de onderstroom kwijtraken. Dat de uitvoering in Miami een succes was, komt doordat Ralph en Maarten daarin zijn geslaagd.”
Ook met het conflict, dat in het atonale modernisme een centrale rol speelt, heeft Franssens weinig op. “Zoals gezegd zoek ik niet het conflict maar de affirmatie op, de harmonie. Dat is ook de reden waarom ik nooit een opera zal schrijven, tenzij het een werk is dat gebaseerd is op mijn eigen criteria voor muziektheater, en dat is inderdaad harmonie. Het probleem met mij is dat ik heel kritisch ben. Mijn muziek moet heel precies worden neergezet. Ontbreekt er iets, dan stort het geheel als een kaartenhuis in elkaar.”
Wordt Joep Franssens niet moedeloos van het feit dat de belangstelling voor zijn muziek bij het grote publiek nog steeds nauwelijks weerklank vindt bij de mensen die de gelden verdelen en bepalen wat er wel en niet op de podia mag klinken? “Het is vaak een eenzame aangelegenheid, maar die twee werelden komen wel steeds dichter bij elkaar. Ik heb ooit tegen mezelf gezegd: als ik geen bondgenoten kan vinden, moet ik mijn eigen bondgenoot zijn. Maar je moet ook een dak boven je hoofd hebben en eten, en je moet ook uitgevoerd worden. En je hebt ambassadeurs nodig, want als je als componist een goede vertrouwensband hebt met een musicus, komt het goed. Ralph is er zo een. Hij spant zich in het bijzonder voor mijn muziek in, om het publiek dat daarvoor ontvankelijk is daadwerkelijk te bereiken.”
Ik heb ooit tegen mezelf gezegd: als ik geen bondgenoten kan vinden, moet ik mijn eigen bondgenoot zijn. Maar je moet ook een dak boven je hoofd hebben en eten, en je moet ook uitgevoerd worden
JOEP FRANSSENS
Daarom is Franssens hoopvol. “De omarming van mijn ideeën zal toenemen. De weerstand tegen mijn muziek zegt niks over de muziek zelf, want die heeft een enorme kracht. Ze komt rechtstreeks bij mensen binnen. Juist daarom heeft ze ook altijd op zo’n enorme weerstand gestuit, want je kunt haar omarmen of er boos om worden. Wereldwijd heb ik door de jaren heen zeer veel dankbetuigingen ontvangen, van mensen die mijn muziek omarmen. Onlangs schreef een fan mij: ‘Uw muziek begeleidt mij in mijn meest persoonlijke en intieme momenten, alsmede in moeilijke en uitdagende tijden. Ze geeft me kracht en sterkte, ze herinnert me aan de essentie van schoonheid en gratie en maakt me zo tot een beter mens.’ Zoveel betekent mijn muziek voor hem en dat is ontzettend bemoedigend." Met een grijns concludeert de componist: “Het is gewoon een kwestie van uitzingen. Ik moet alleen zorgen dat ik nog heel oud word, want dan ga ik het allemaal nog meemaken.”
U leest een artikel uit het rijke archief van religiejournalistiek van Volzin. Dit artikel verscheen in maart 2019 in Volzin Magazine.