Dit artikel is onderdeel van de publicatie 40 jaar rabbijn in Nederland. De publicatie is als PDF te downloaden via de webwinkel van Volzin en is geoptimaliseerd voor tablet en desktop computers. Een deel van de opbrengsten uit de verkoop wordt overgemaakt naar Stichting Yalla! De stichting is een initiatief van Joodse en Islamitische Nederlanders en heeft als doel om antisemitisme en moslimhaat te bestrijden en om te lobbyen voor gezamenlijke (religieuze) waarden.

Rabbijn Van de Kamp is een man met een open vizier, brede horizon, rebels Ć©n voorstander van nuance in polariserende tijden. Zo heb ik hem in ieder geval de afgelopen vijf jaar leren kennen. In mijn persoonlijke ontmoetingen met hem valt me op dat hij werkelijk nimmer van zijn stuk te krijgen is – hij lijkt alles al een keer meegemaakt te hebben.

Zijn levensverhaal leest net zoals bij vele andere joodse voorgangers als een schurend historisch tijdsdocument en soms als een spannend jongensboek. Van de Kamp en ik ontmoeten elkaar in het Aparthotel Adagio in Amsterdam. Zijn zoon runt het hotel en vader is zichtbaar trots, ik herken de vaderlijke twinkeling in zijn ogen wanneer hij over het succes van zijn kind vertelt.

Twee namen

Ik vraag Van de Kamp naar zijn familiegeschiedenis, want als rabbijn zal deze onlosmakelijk met de Tweede Wereldoorlog verbonden zijn. Van de Kamp: ā€œVoor de oorlog was mijn vader al getrouwd en had hij twee kinderen. Die kinderen zijn omgekomen in Auschwitz en zelf heeft hij er ook meer dan twee jaar gezeten. Na de oorlog is hij getrouwd met mijn moeder, die tijdens de oorlog op twaalf verschillende plaatsen was ondergedoken. Haar ouders waren ook omgekomen, net zoals haar broer. Ze had nog maar ƩƩn zusje. Zo zijn ze met elkaar getrouwd, ook omdat mijn ouders elkaar vroeger als kinderen kenden van de synagoge in Borculo. Ik kreeg bij mijn geboorte in 1948 twee namen mee, Lody en Benno. Dat zijn de namen van de twee overleden kinderen van mijn vader. Nu vraag ik mij weleens af hoe mijn vader in staat is geweest om mij de namen van die kleine kindertjes te geven.

Ik kreeg bij mijn geboorte in 1948 twee namen mee, Lody en Benno. Dat zijn de namen van de twee overleden kinderen van mijn vader

Lody van de Kamp

Ik zat op de hbs en mijn vader werkte in een grote textielfabriek. Hij had als bijverdienste de verkoop van koosjere kippen. Dan ging hij naar Twentse boeren op het platteland en hij kocht er steevast een paar kratten met kippen. Daar woonde een ritueel slachter, de sjocheet, die de kippen slachtte die mijn vader daarna naar joodse gezinnen in het land stuurde. Op een bepaald moment was de sjocheet ziek en de kippen konden dus niet geslacht worden. Mijn vader belde het hele land af, maar niemand kon komen. Toen heb ik gezegd: ā€˜Pappa, als ik later groot ben word ik sjocheet’.

Na mijn hbs-eindexamen in 1965 ben ik naar de Talmoed Hogeschool in Montreux gestuurd. In 1970 ontving ik mijn diploma als ritueel slachter voor koeien, schapen en geiten en dat heb ik toen twee jaar gedaan, daarna verhuisde ik naar Londen om daar de Talmoed-opleiding af te maken. Onderhand werd er door rabbijn Brodman aan mijn jasje getrokken met het verzoek om terug te keren naar Nederland, er was namelijk een groot tekort aan ritueel slachters. Hij was een van de slechts drie rabbijnen in Amsterdam.

In 1972 keerde ik terug naar Nederland. Ik ben samen met mijn vrouw in Den Haag gaan wonen en ik kan me goed herinneren dat ik tegen haar zei: ā€˜Is het nou echt de bedoeling dat ik de komende veertig jaar alleen maar halzen ga snijden?’ Het is een prachtberoep hoor, er komt zoveel bij kijken, maar het zou mooi zijn als ik mijn rabbijnenopleiding zou kunnen afmaken. In 1977 keerden we daarom terug naar Londen om de studie af te maken, en een jaar later was ik officieel rabbijn. Het leven is soms een herhaling van zetten, want in 1982 ben ik op verzoek van de joodse gemeenschap in Den Haag opnieuw teruggekeerd naar Nederland, ditmaal definitief.ā€

Orthodox

Moslims die zich aansluiten bij een moskee stellen binnen ƩƩn minuut twee vragen: waar komt de imam vandaan en wat is zijn geloofsleer? Laat ik die vraag ook maar aan Van de Kamp stellen. Wat is zijn geloofsleer? ā€œIk ben orthodox,ā€ vertelt hij stellig. ā€œDat betekent dat je ervan uitgaat dat de Thora, zoals die is geopenbaard door Mozes op de berg SinaĆÆ, samen met de schriftelijke en mondelinge leer, wetten zijn die nageleefd moeten worden. Het zijn Ć©chte wetten, door God gegeven en die zijn verplichtend, niet facultatief. Dat betekent op de zaterdag een werkverbod, het naleven van de spijswetten, het vieren van de feestdagen, de gebedsdiensten en al die religieuze verplichtingen.

Het totale stelsel van 613 geboden en verboden vormen voor mij de bron en alles wat er daarna aan uitleg is gekomen moet passen binnen de kaders van de openbaringen op de berg SinaĆÆ. Het liberale jodendom gaat er vrijer mee om, en zegt dat de wet niet bindend is. Die zegt dat de Thora niet door God is geschreven, maar door mensen ā€˜in de geest van God’. Als wetgeving niet bindend is krijg je al snel een kleine discussie over naar de synagoge lopen versus rijden, maar ook een grote discussie over wie er dan nog jood is? De Thora vertelt mij dat iemand die geboren is uit een joodse moeder jood is. Het liberale jodendom zegt dat een joodse vader ook kan. Dan heb je religieus gesproken nog weinig met elkaar gemeenschappelijk.

Ik ben orthodox. Dat betekent dat je ervan uitgaat dat de Thora, zoals die is geopenbaard door Mozes op de berg SinaĆÆ, samen met de schriftelijke en mondelinge leer, wetten zijn die nageleefd moeten worden

LODY VAN DE KAMP

Wij zijn als orthodoxe joden een kleine groep, dat heeft te maken met secularisatie en assimilatie, en het loopt min of meer parallel aan de christelijke gemeenschap. In Nederland ben ik onderdeel van een kleine gemeenschap, maar we sluiten naadloos aan bij de grote orthodoxe gemeenschappen in Antwerpen, Londen en in Israƫl natuurlijk.

Op mij komt rabbijn Van de Kamp over als een pragmaticus, iemand die met zijn hoofd handelt. Voelde hij zich niet ā€˜geroepen’ om rabbijn te worden?  Hij moet daarom lachen, want hij gelooft niet zo in de term roeping: ā€œNee, ik vind het een lastig woord. Rabbijn worden was vooral een uitdaging. Ik ben opgegroeid in een mooie synagoge in Enschede, prachtig versierd met marmer en bladgoud, met een mooie koepel boven onze hoofden. Ik kwam er zes dagen per week en ik had er een sociaal leven. We hadden in Enschede geen eigen rabbijn, daarvoor waren we te klein. Een paar keer per jaar kwam de opperrabbijn, de heer Elieser Berlinger, uit Utrecht naar Enschede. Op vrijdagavond stonden wij als kleine kinderen keurig in een rij en dan zwaaide de grote voordeur van de synagoge open voor de opperrabbijn. De kinderen kregen allemaal een handje. Dat romantische beeld is mij bijgebleven. Daar heb ik het calvinistisch vonkje gekregen, haha!

Tijdens mijn studie heb ik veel inspirerende rabbijnen leren kennen en ik heb ook de grotere joodse gemeenschap in Europa leren kennen. Pas in Londen heb ik voor het eerst in een volle synagoge gezeten. In Nederland stonden we met de naoorlogse gemeenschap met slechts twintig, dertig mensen in de Enschedese synagoge. Hier waren we met weinigen, maar in Londen was de gemeenschap groot. Die kon er groeien dankzij de vluchtelingen die er kwamen, omdat Engeland geen bezetting kende.ā€

Pastorale zorg

Toen Van de Kamp naar Den Haag terugkeerde trof hij een joodse gemeenschap aan die uit balans was. ā€œHet was een periode waarin de bovenlaag van de gemeenschap breed was, met relatief veel ouderen. Dan had je een kleine middengroep met weinig mensen van middelbare leeftijd. En je had weer een verbreding bij jonge kinderen. In de jaren tachtig hadden de ouderen als overleveraars van de oorlog weinig kinderen, maar die kregen op hun beurt natuurlijk wel weer meer kinderen. Toen ik aan mijn rabbijnenwerk in Den Haag begon realiseerde ik me dat ik een ding nauwelijks had meegekregen tijdens mijn studie, namelijk hoe je in de pastorale zorg omgaat met de oorlogsgeneratie. In Londen speelde die vraag minder, maar in Den Haag werd ik geconfronteerd met het oorlogstrauma in de gemeenschap.

Lody van de Kamp
Lody van de Kamp en zijn zus Lenie© Lody van de Kamp

Toen ik in 1965 uit huis ging waren mijn ouders in de vijftig en ik weet nu dat ze de oorlog bewust wegdrukten. Pas wanneer die generatie ouder wordt neemt niet alleen hun fysieke weerstand af, maar ook de geestelijke weerstand. Dan komt de psychische druk, de onmacht om met het verleden om te gaan. In de jaren tachtig speelde het thema dus wel. Toen ik als kind mijn moeder eens vroeg naar de periode waarin ze moest onderduiken, wuifde ze dat steevast weg. Dan zei ze: ā€˜nee, nee, zo erg was het niet, jouw pappa heeft het veel erger gehad, want die heeft in het kamp gezeten!’

Pas veel later hoorde ik over haar angsten en over alles wat ze had meegemaakt. Mijn vader vertelde zo nu en dan weleens over het kamp. Als wij bijvoorbeeld koolraap aten, hoefde pappa dat niet te eten, want ā€˜die had dat al in het kamp gegeten’. Op die manier gingen we er mee om. Maar mijn zus Lenie kan zich nog vaag herinneren dat mijn vader soms schreeuwend wakker werd. We vonden 4 mei altijd angstig. Tijdens de twee minuten stilte stonden mijn ouders naast elkaar voor het raam in de voorkamer naar buiten te kijken, en wij zaten op de bank erachter. Dan zagen we hun schouders schokken. Huilende ouders zijn voor kinderen heel indrukwekkend om te zien. Mijn moeder las wel alles over de oorlog, dat was waarschijnlijk haar manier om het te verwerken.

Tijdens de twee minuten stilte stonden mijn ouders naast elkaar voor het raam in de voorkamer naar buiten te kijken, en wij zaten op de bank erachter. Dan zagen we hun schouders schokken

LODY VAN DE KAMP

In algemene zin was de joodse gemeenschap in de jaren tachtig redelijk naar binnen gekeerd, dat had dus te maken met de leeftijdsopbouw. Wat er maatschappelijk gebeurde liet men langs zich heen gaan, tenzij er iets was wat de joodse gemeenschap raakte. Zo waren er begin jaren tachtig wereldwijd acties om joden uit de Sovjet-Unie vrij te krijgen, dankzij het IJzeren Gordijn. De joden konden er niet weg en onder het stalinisme hadden ze geen vrijheid van godsdienst. Het was de tijd van Brezjnev. In Nederland was rabbijn Soetendorp daar actief mee bezig.ā€

Ritueel slachten

En dichter bij huis? ā€œWel, dichter bij huis speelde een dreigend verbod op ritueel slachten. Sinds 1982 was VVD’er Ad Ploeg staatssecretaris van het ministerie van Landbouw en Visserij. Er bestond toen natuurlijk geen Partij voor de Dieren, en het kabinet bemoeide zich er niet mee. De Dierenbescherming had een kritisch rapport uitgebracht over ritueel slachten en dat richtte zich in eerste instantie alleen op de islamitische halal slachtwijze. Met dat rapport pleitten ze bij staatssecretaris Ploeg voor een verbod. Hij was daartoe niet bereid, maar vond wel dat er een verbod mogelijk was op slacht die bedoeld was voor de export. Slacht voor de export was immers niet ten behoeve van de islamitische of joodse gemeenschap in Nederland. Daarmee raakte je immers niet aan de godsdienstvrijheid.

Mevrouw M._Andela-Baur (CDA) wordt beëdigd als kamerlid.© Wikimedia CC

Omdat ik zelf ritueel slachter was, en rabbijn, heb ik me namens het rabbijnen college ermee bemoeid. We hebben dat rapport ontkracht, maar mij verbaasde toen wel dat we geen steun kregen vanuit de islamitische gemeenschap. Eigenlijk niet heel vreemd, want de moslims waren nog maar een kleine twintig jaar in Nederland. Ze waren nog niet goed genoeg georganiseerd en bij veel religieuze leiders was er de gedachte dat ze terug zouden keren naar het land van herkomst. Ze zagen het daarom niet als een wezenlijk probleem. Ze voelden zich eigenlijk nog vreemden in Nederland en lieten de behandeling van deze zaak graag over aan de joodse gemeenschap, wij kenden de wegen.ā€

Van de Kamp vertelt enthousiast over deze kwestie, omdat er zulke bijzondere wendingen in het lobbyproces optraden. ā€œWe kwamen terecht bij mevrouw Andela-Baur, zij zat voor het CDA in de Tweede Kamer en zij was ook lid van de commissie voor Landbouw en Visserij. We hebben met haar een afspraak gemaakt om te praten over de steun vanuit het CDA voor het verbod op ritueel slachten. Ze vertelde toen letterlijk te horen: ā€œMeneer Van de Kamp, denkt u nou echt dat wij ons de les laten lezen en de wil laten opleggen door de joodse gemeenschap in Nederland?’ Ik antwoordde: ā€˜Wij vragen alleen maar dat de joodse en de islamitische gemeenschap in Nederland in de toekomst een stukje vlees mogen blijven eten.’

"Meneer Van de Kamp, denkt u nou echt dat wij ons de les laten lezen en de wil laten opleggen door de joodse gemeenschap in Nederland?"

M. Andela-Baur

Er kwam een keerpunt toen we bij het ministerie in Den Haag zaten. Het was de zoveelste sessie. Staatssecretaris Ad Ploeg zat weer aan tafel, en ditmaal ook de juridisch adviseur van de minister. Die zei: ā€œU wilt per se dat ritueel slachten mogelijk blijft, nietwaar?’ Ja, antwoordde ik, dat verlangen wij. Hij vervolgde: ā€˜Maar meneer Van de Kamp, toen u in Auschwitz zat kon u toch ook niet koosjer eten? En jullie hebben dat toch ook overleefd?’ Ik keek naar mijn team en zei dat het tijd was om te gaan. We zijn opgestaan en hebben de vergadering verlaten.

Nog voordat ik thuis mijn jas aan de kapstok hing zei mijn vrouw dat staatsecretaris Ploeg had gebeld. Ik belde terug en verweet Ploeg dat hij zijn mond niet had opengedaan. Hij wilde mij apart spreken in zijn woning in Scheveningen. Hij zat gevangen tussen de ambtenaren enerzijds en de joodse gemeenschap anderzijds, want hij voelde wel dat de uitspraak over Auschwitz voor problemen zou kunnen zorgen.

Dick Houwaart was directeur voorlichting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, lid van onze synagoge en ook nog eens journalist. Toen ik hem dit vertelde kwam hij op het idee om de discussie te verschuiven van dierenwelzijn naar vrijheid van religieus handelen. Want als je tijdens de slacht een lofprijzing uit, of een gebed uitspreekt, dan is het een religieuze handeling. Dick nam toen contact op met de afdeling Constitutionele Zaken van het ministerie van BZ, en de volgende dag kreeg staatssecretaris Ad Ploeg een telefoontje. Hem werd verteld dat een verbod op ritueel slachten niets te maken heeft met dierenwelzijn, maar met godsdienstvrijheid en dat was nu eenmaal een grondwettelijk recht van de joodse en islamitische gemeenschap. En daarmee was het voorstel van tafel.ā€

Ad Ploeg van de VVD aan het woord.Ā© Wikimedia CC

Van de Kamp geniet zichtbaar van die overwinning. Ik ben nog verbaasd over de vrij botte omgangsvormen van bestuurders en ambtenaren. Van de Kamp: ā€œDit waren de jaren tachtig. De schaamte van Nederland om haar rol in de Tweede Wereldoorlog duurde ongeveer twintig jaar. In die tijd zag je in Nederland een omslag van pro-IsraĆ«l, naar een genuanceerder standpunt, tot anti-IsraĆ«l. Het waren roerige jaren. Er kwamen maatschappelijke vrijheidsbewegingen, emancipatie, de seksuele moraal verschoof, men brak met het verleden. Er was de ontzuiling, secularisatie. Er kwamen nieuwe progressieve stromen en politieke bewegingen op zoals de PPR en D66, die een herwaardering van religie als dominante macht voorstonden.ā€

Drie van Breda

ā€œDat was ook de tijd van de Drie van Breda. Dat waren de laatste drie oorlogsmisdadigers die in Nederland gevangen zaten. Kotalla, Aus der Fünten en Fischer zouden de doodstraf krijgen, maar Koningin Juliana had grote gewetensbezwaren en weigerde tweemaal dit doodvonnis te ondertekenen. Ze kregen levenslang. Er was maatschappelijk een verlangen om hen vrij te laten, dat speelde toen onder toenmalig minister van Justitie, Dries van Agt en dit was nu een thema dat de joodse gemeenschap hevig bezighield. De drie kampbeulen zaten al veertig jaar achter slot en grendel. Uiteindelijk heeft het kabinet en het parlement, besloten om hen vrij te laten. Er waren heftige demonstraties op het Binnenhof vanuit de joodse gemeenschap, maar er was geen breed maatschappelijk draagvlak om de Drie van Breda langer gevangen te houden.

Kamerdebat over de vrijlating van de Drie van Breda met minister van Justitie Van Agt© Wikimedia CC

Ik had in die tijd, vanaf 1983 iedere twee weken, samen met rabbijn Soetendorp, een column in het Nieuw IsraĆ«litisch weekblad en ik heb me stevig verzet tegen het voornemen om hen vrij te laten. Ik was toen veertig jaar jonger dan nu, dus het ging er in mijn teksten hevig aan toe!ā€

Het lijkt er wel op alsof de terugkeer naar Nederland een breuk was met de jongere jaren, die vrij zorgeloos waren, leg ik Van de Kamp voor. ā€œJa, dat klopt,ā€ beaamt hij. ā€œIn de jaren tachtig was ik vrij onschuldig, naĆÆef misschien. Ik dacht nog steeds dat iedereen nog heel aardig was tegen de joden, want ik ging weg in 1965 en heb de ontwikkelingen in Nederland daarna niet actief meegemaakt. Ik kwam in een ander klimaat terug. In Enschede werd ik over mijn bolletje geaaid, toen ik terugkeerde raakte ik enigszins gedesillusioneerd.ā€

Lees ook